kerkverbouwing
Start Omhoog

 

Kerkgebouw en verbouwing - bisdom Haarlem

INHOUDSOPGAVE

Het kerkgebouw als ruimte: functionaliteit, symboliek en emotionaliteit

Ruimte voor de liturgie

De inrichting van de liturgische ruimte

Verbouw van kerken

LITERATUUR

Het kerkgebouw als ruimte:
functionaliteit, symboliek en emotionaliteit

Afgezien van de specifieke kenmerken van een kerkgebouw en de eisen die men daaraan kan/moet stellen, is het van belang enkele opmerkingen te maken die in principe gelden voor elke ruimte waarvan mensen gebruik maken en waarin mensen regelmatig samenkomen.

Gebouwen en ruimtes zijn in hoge mate functioneel bepaald. Zij worden gebouwd met het oog op bepaalde behoeftes: om er in te wonen, te winkelen, winst te maken, kennis of cultuur over te dragen, om te vergaderen, om mogelijkheden te bieden tot sport en ontspanning. De betekenis van gebouwen en ruimtes kan echter niet worden teruggebracht tot die functionaliteit.
Zij hebben tegelijkertijd ook een symbolische meerwaarde. Door te bouwen brengt de mens bewust of onbewust zijn menszijn tot uitdrukking: zijn visie op de wereld, op het leven, op de gemeenschap. Tegelijkertijd krijgt voor wie in een ruimte woont, leeft, voor wie er gebruik van maakt, die ruimte een rijk gamma aan betekenissen Met de ruimte verbinden zich gaandeweg steeds meer herinneringen en associaties die min of meer los staan van de 'functionaliteit' ervan en die niet alleen een intellectueel, maar ook vooral een emotioneel karakter hebben.

Uit deze zeer algemene constateringen kan men meteen al enkele conclusies trekken die voor de bouw en de verbouwing van kerken van groot belang zijn.

a. Functionaliteit

Ook kerken zijn voor een belangrijk deel functioneel bepaald. Een architect die een kerk gaat bouwen of herinrichten, zal op de hoogte moeten zijn of zich op de hoogte moeten stellen van de functie van een kerkgebouw en dus voor welke (liturgische, catechetische, diaconale, pastorale) activiteiten het moet dienen.

b. Symboliek

Kerkgebouwen hebben tevens een symbolisch-functioneel karakter. Zij verwijzen naar de geloofsgemeenschap in al haar dimensies. Ten eerste is er de gemeenschap zoals zij hier en nu in de wereld staat. Ten tweede is de geloofsgemeenschap echter ruimer dan alleen de gelovigen van nu: zij bestaat namelijk uit alle gelovigen, van vroeger, van nu en van de toekomst. Daarom dienen, naast de actuele betrokkenheid op de hedendaagse werkelijkheid, ook de geschiedenis en de toekomstverwachtingen van de gemeenschap tot uitdrukking te komen in het kerkgebouw. Tenslotte heeft de gemeenschap, als lichaam van Christus, ook een transcendente dimensie. Zij staat in deze wereld, maar verwijst tevens naar het Rijk Gods zonder daar mee samen te vallen. Kortom: het kerkgebouw dient de gemeenschap in al haar facetten tot uitdrukking te brengen, namelijk als gemeenschap van heden, verleden en toekomst, een gemeenschap die als sacrament naar Gods Rijk verwijst.

c. Emotionaliteit

Bij de bouw en de verbouwing van kerken zal de beleving van de kerkgangers serieus genomen moeten worden. Het is de bedoeling dat een te bouwen of te verbouwen kerkgebouw een huis van de gelovige gemeenschap zal worden; dat de gelovigen zich er in thuis zullen gaan voelen. Dit houdt echter niet in dat men zich bij de bouw en de herinrichting zonder meer moet richten naar de smaak en de wensen van de gelovigen (zo deze al duidelijk vastgesteld en geformuleerd zouden kunnen worden). Er moet plaats zijn voor deskundigheid, creativiteit en durf van architecten en kunstenaars en men dient voor ogen te houden dat men (ver)bouwt ten dienste van een (bepaalde) gemeenschap van gelovigen die in het betreffende kerkgebouw regelmatig zal samenkomen om er uiting te geven aan haar geloof.

Afgezien van de specifieke kenmerken van een kerkgebouw en de eisen die men daaraan kan/moet stellen, is het van belang enkele opmerkingen te maken die in principe gelden voor elke ruimte waarvan mensen gebruik maken en waarin mensen regelmatig samenkomen.

Gebouwen en ruimtes zijn in hoge mate functioneel bepaald. Zij worden gebouwd met het oog op bepaalde behoeftes: om er in te wonen, te winkelen, winst te maken, kennis of cultuur over te dragen, om te vergaderen, om mogelijkheden te bieden tot sport en ontspanning. De betekenis van gebouwen en ruimtes kan echter niet worden teruggebracht tot die functionaliteit.
Zij hebben tegelijkertijd ook een symbolische meerwaarde. Door te bouwen brengt de mens bewust of onbewust zijn menszijn tot uitdrukking: zijn visie op de wereld, op het leven, op de gemeenschap. Tegelijkertijd krijgt voor wie in een ruimte woont, leeft, voor wie er gebruik van maakt, die ruimte een rijk gamma aan betekenissen Met de ruimte verbinden zich gaandeweg steeds meer herinneringen en associaties die min of meer los staan van de 'functionaliteit' ervan en die niet alleen een intellectueel, maar ook vooral een emotioneel karakter hebben.

Uit deze zeer algemene constateringen kan men meteen al enkele conclusies trekken die voor de bouw en de verbouwing van kerken van groot belang zijn.

a. Functionaliteit

Ook kerken zijn voor een belangrijk deel functioneel bepaald. Een architect die een kerk gaat bouwen of herinrichten, zal op de hoogte moeten zijn of zich op de hoogte moeten stellen van de functie van een kerkgebouw en dus voor welke (liturgische, catechetische, diaconale, pastorale) activiteiten het moet dienen.

b. Symboliek

Kerkgebouwen hebben tevens een symbolisch-functioneel karakter. Zij verwijzen naar de geloofsgemeenschap in al haar dimensies. Ten eerste is er de gemeenschap zoals zij hier en nu in de wereld staat. Ten tweede is de geloofsgemeenschap echter ruimer dan alleen de gelovigen van nu: zij bestaat namelijk uit alle gelovigen, van vroeger, van nu en van de toekomst. Daarom dienen, naast de actuele betrokkenheid op de hedendaagse werkelijkheid, ook de geschiedenis en de toekomstverwachtingen van de gemeenschap tot uitdrukking te komen in het kerkgebouw. Tenslotte heeft de gemeenschap, als lichaam van Christus, ook een transcendente dimensie. Zij staat in deze wereld, maar verwijst tevens naar het Rijk Gods zonder daar mee samen te vallen. Kortom: het kerkgebouw dient de gemeenschap in al haar facetten tot uitdrukking te brengen, namelijk als gemeenschap van heden, verleden en toekomst, een gemeenschap die als sacrament naar Gods Rijk verwijst.

c. Emotionaliteit

Bij de bouw en de verbouwing van kerken zal de beleving van de kerkgangers serieus genomen moeten worden. Het is de bedoeling dat een te bouwen of te verbouwen kerkgebouw een huis van de gelovige gemeenschap zal worden; dat de gelovigen zich er in thuis zullen gaan voelen. Dit houdt echter niet in dat men zich bij de bouw en de herinrichting zonder meer moet richten naar de smaak en de wensen van de gelovigen (zo deze al duidelijk vastgesteld en geformuleerd zouden kunnen worden). Er moet plaats zijn voor deskundigheid, creativiteit en durf van architecten en kunstenaars en men dient voor ogen te houden dat men (ver)bouwt ten dienste van een (bepaalde) gemeenschap van gelovigen die in het betreffende kerkgebouw regelmatig zal samenkomen om er uiting te geven aan haar geloof.

Ruimte voor de liturgie

Zoals reeds is benadrukt, omvat het kerkelijk leven meer activiteiten dan alleen de liturgie. Niettemin neemt de eredienst temidden van de andere kerkelijke activiteiten een zeer bijzondere plaats in, omdat het geloven van de kerk als geloofsgemeenschap daarin op een heel bijzondere wijze zijn expressie vindt. Daarbij stelt juist de viering van de liturgie zeer speciale eisen aan de ruimte waarin deze plaats vindt. Vandaar dat de vormgeving van deze ruimte extra veel aandacht verdient.

Wat is liturgie?

Bij de bouw van de ruimte die bestemd is voor de eredienst, zal men allereerst helderheid moeten hebben over de vraag wat liturgie is en welke functie deze vervult in het leven van de gelovigen.
Liturgie zou men in het kort kunnen omschrijven als de ontmoeting door middel van taal en teken tussen enerzijds de God die zich voor het eerst heeft geopenbaard in de geschiedenis van het joodse volk en in Jezus van Nazareth, en anderzijds de gemeenschap van gelovigen die gehoor wil geven aan de uitnodiging die van deze God is uitgegaan en nog steeds uitgaat.

In concreto houdt dit het volgende in:

a. Ontmoeting

Het feit dat de liturgie kan worden omschreven als een ontmoeting tussen God en mens, impliceert dat er een dubbele beweging bestaat. Enerzijds is er de epifanie, de openbaring van God aan de mens: God openbaart zich via tekenen, verbale en niet-verbale, aan de mens. Anderzijds uit de mens zich voor Gods aanschijn, zodat men de liturgie ook kan beschouwen als de expressie van gelovige mensen, met inbegrip van de vragen en twijfels die daarmee verbonden zijn.

b. Viering

Liturgie is een viering van de gemeenschap. In dit opzicht valt er sinds Vaticanum II een duidelijke verschuiving waar te nemen. In het verleden werd in de rooms-katholieke traditie de indruk gewekt, dat de liturgie primair het werk van de priester was die een heilig schouwspel opvoerde waarbij de aanwezige gelovigen de rol van toeschouwers vervulden. Sinds Vaticanum II wordt uitdrukkelijk, met erkenning van de centrale rol van de gewijde voorganger, beklemtoond dat niet de priester, maar de gemeenschap het subject van de liturgie is. Parallel hieraan is er een verschuiving geweest van een sterk individueel beleefde vroomheid naar een gemeenschappelijk gevierd geloof.

c. Evenwicht

Een goede liturgie wordt gekenmerkt door een evenwichtige verhouding tussen het gesproken woord en het gebruik van niet-verbale symbolen. Het gesproken woord speelt een belangrijke rol tijdens de lezing van de Schrift en de verkondiging en de gebeden. De niet-verbale symbolen spelen vooral een rol in de viering van de sacramenten, zoals in de dienst van de tafel.
Op dit punt nu is er sinds Vaticanum II een duidelijke verschuiving geweest. In het verleden was de verkondiging van het woord ondergeschikt aan de eucharistie. Dit kwam tot uiting in het feit dat het eerste gedeelte van de eucharistieviering werd aangeduid als een 'voormis'. Sinds Vaticanum II wordt de dienst van het woord als een wezenlijk onderdeel van de eucharistieviering beschouwd en zelfs gelijkwaardig aan de dienst van de tafel. Bovendien heeft de lezing van de Schrift ook een plaats gekregen binnen de viering van de overige sacramenten en zo geldt een woorddienst nu als een volwaardige liturgieviering.

De inrichting van de liturgische ruimte

Uitgaande van de algemene theologische, pastorale en liturgische beginselen die in het voorgaande zijn geformuleerd, komen wij tot de volgende grondnormen waaraan een liturgische ruimte dient te beantwoorden:

De symbolische meerwaarde van de liturgische ruimte.

Een liturgische ruimte is meer dan "een dak boven wat hoofden", meer dan een willekeurige neutrale ruimte waar toevalligerwijze gelovigen onderdak vinden en met elkaar liturgie vieren. Het spreekt vanzelf dat, net als elke andere ruimte, een liturgische ruimte een directe functionaliteit dient te bezitten; dat ze moet voldoen aan de meest elementaire voorwaarden die vereist zijn voor de viering van de christelijke liturgie.
Maar het is van groot belang dat een liturgische ruimte een 'meerwaarde' bezit. Zij zal - qua indeling, architectonische vormgeving, lichtval, aankleding, inrichting etc. - een eigen taal spreken, die het gebouw als zodanig onderscheidt van andersoortige gebouwen en bij de gelovigen oproept wat zij van een kerkgebouw verwachten. Met andere woorden een liturgische ruimte verwijst naar de andere werkelijkheid die zich in de liturgie openbaart.
Deze meerwaarde van de liturgische ruimte, kunnen wij niet los zien van de functionaliteit. Omdat de functie van de eredienst juist daarin bestaat dat zij de gelovigen in contact brengt met een andere, niet alledaagse werkelijkheid, is de symbolische meerwaarde van een liturgische ruimte een essentieel onderdeel van haar functionaliteit.
De meerwaarde van de liturgische ruimte kan tot uiting komen in aankleding. Bijvoorbeeld in artistiek verantwoorde beelden, schilderingen, ramen, enz.
Het is echter de totaliteit van de ruimte die een verwijzende taal zal moeten spreken, die een expressie in materiaal en vormgeving zal moeten zijn van wat men als levende kerkgemeenschap viert en hoopt te zijn.

Los van de symbolische meerwaarde en het verwijzende karakter, verdienen in verband met de vormgeving en de indeling van de liturgische ruimte de volgende punten bijzondere aandacht:

a. Maatverhoudingen

De bepaling van de juiste maatverhoudingen is van uitzonderlijk belang.

In een te grote en een te hoge kerk voelt Men zich gemakkelijk verloren en op zichzelf teruggeworpen, zeker wanneer de kerk maar gedeeltelijk is gevuld en de gelovigen ver van elkaar zitten. Maar een te krap bemeten en een te lage ruimte werkt benauwend. Bovendien vraagt het spel van de liturgie niet alleen figuurlijk, maar ook letterlijk om bewegingsruimte.

b. Geleding
Geleding van de ruimte is noodzakelijk. Een teveel aan geledingen, zoals in sommige oude kerken, kan desoriŽnterend werken. Een ruimte zonder enige geleding vormt het andere uiterste en roept associaties op met sportzalen, tentoonstellingshallen, enz.

c. Lichtval
Van belang is de lichtval. Een te donkere ruimte roept gemakkelijk een gevoel van somberheid of geheimzinnigheid op. De christelijke eredienst is noch somber, noch geheimzinnig. Een teveel aan licht kan afbreuk doen aan de vereiste sfeer van rust en concentratie. Een ruimte waar mensen bijeen komen, vraagt om een zekere beslotenheid. Deze kan echter worden aangetast door te grote, lage ramen. Gekleurd of gebrandschilderd glas kan wonderen doen in een wat saaie en eentonige ruimte. Tenslotte wat betreft de totaliteit van de liturgische ruimte nog de twee volgende kanttekeningen/aanbevelingen:

Uitgaande van wat is gezegd over de symbolische meerwaarde van de liturgische ruimte, rijzen er fundamentele twijfels met betrekking tot de zogenaamde multifunctionele (kerk)gebouwen. Het lijdt geen twijfel dat in beginsel op elke tijd en op elke plaats de Naam een zuivere offergave kan worden gebracht (Mal. 1,11). Bovendien zijn er talrijke omstandigheden denkbaar die de keuze voor een multifunctioneel gebouw kunnen rechtvaardigen. In het algemeen moet men echter stellen, dat de viering van de liturgie om een ruimte vraagt die daarvoor primair is gereserveerd.

Vooral bij herinrichting en verbouwing moet er zorgvuldig worden omgesprongen met de ruimte in haar totaliteit. Met name bij de verkleining van de kerkruimte of de inbouw van nevenruimten, dient men zich steeds af te vragen of de ruimte door de voorgenomen ingrepen niet al te zeer wordt aangetast.

Het liturgisch centrum.Essentieel voor de liturgische bruikbaarheid van elk kerkgebouw en elke liturgische ruimte zijn de situering, de vormgeving en de grootte van het liturgisch centrum. Tijdens de viering van de liturgie vindt het merendeel van de liturgische handelingen in dat centrum plaats. Vandaar dat het bijzondere aandacht vraagt.  

a. Situering

De situering van het liturgisch centrum zal de betrokkenheid van alle gelovigen zo sterk mogelijk moeten garanderen. Dit kan op meerdere manieren worden gerealiseerd. De actieve deelname en de betrokkenheid van de gelovigen worden ernstig bemoeilijkt. Wanneer de stoelen/banken in dezelfde richting worden opgesteld en de gelovigen dus in rijen achter elkaar zitten, hetgeen veelal wordt veroorzaakt door het grondplan van veel kerken waarin de lengteas sterk domineert. Bij nieuwbouw dient het liturgisch centrum zo te worden gesitueerd dat een dergelijke opstelling van de stoelen en de banken niet mogelijk is en veeleer een scharing van de gelovigen in een halve cirkel of een hoefijzervorm wordt bevorderd. Dit impliceert de keuze voor een grondplan waarin de lengteas niet domineert.

Bij reeds bestaande gebouwen die niet aan deze eis voldoen dient men, rekening houdend met de situatie en de omstandigheden, te zoeken naar mogelijkheden waardoor het effect van de lengteas kan worden gecorrigeerd.


b. Centrum van aandacht

Het liturgisch centrum dient het natuurlijke midden- en aandachtspunt te zijn van de liturgische ruimte.

De aandacht van de gelovigen moet er als vanzelf op geconcentreerd worden. Een zekere markering ten opzichte van de stoelen/banken, bijvoorbeeld in hoogte (2 ŗ 3 treden), kan dit bevorderen en is soms zelfs vereist vanwege de zichtbaarheid vanuit de verste punten van de ruimte. Een te sterke, toneelmatige scheiding tussen liturgisch centrum en gelovigen doet echter afbreuk aan de betrokkenheid van de gelovigen bij de eredienst.


c. Grootte

De bepaling van de juiste grootte van het liturgisch centrum is van essentieel belang. Een te groot liturgisch centrum zal de afstand tussen de voorganger(s) en de gelovigen vergroten en de betrokkenheid bij de liturgie verkleinen. Er kan echter niet mee worden volstaan enkele vierkante meters te reserveren voor een ambo en een altaartafel. Het spel van de liturgie vraagt ook om fysieke ruimte.


d. Aankleding

Het liturgisch centrum dient een punt van concentratie en rust te zijn. Daarom moet vermeden worden dat het liturgisch centrum te vol staat. Liturgische attributen horen in de sacristie thuis. Een wildgroei aan planten kan de werking van de ruimte verstoren en afbreuk doen aan een sfeer van rust en concentratie. Bovendien kunnen (te groot geworden) kamerplanten gemakkelijk een huiskamersfeer oproepen.

De inrichting van het liturgisch centrum.Op het liturgisch centrum zullen in ieder geval de altaartafel en de ambo een plaats dienen te krijgen.

a. Altaartafel

Bij de vormgeving van de altaartafel dient men voor ogen te houden dat het om een tafel gaat. Een altaartafel is echter ook meer dan een tafel. Het is de tafel waaraan de maaltijd des Heren wordt gevierd. Het altaar is een teken. Het be-teken-t een tafel en de "aanwezigheid" wordt niet alleen bepaald door de afmetingen, maar ook en vooral door vormgeving en materiaal.
De symbolische meerwaarde komt onder andere tot uiting in de plaatsing binnen het geheel van de ruimte. Het altaar dient het centrum van de kerkruimte te zijn waarop de aandacht van de gelovigen als het ware vanzelf wordt gevestigd. Verder heeft de altaartafel, om tot zijn recht te komen als centrum van de kerk, ruimte rondom zich nodig.
Een altaartafel mag niet te monumentaal en te breed zijn. Men moet zich realiseren dat tijdens de katholieke eredienst niet zittend aan tafel wordt gecommuniceerd. Daarom moet een te grote gelijkenis met een gewone tafel vermeden worden en het impliceert dat een vierkante vorm de voorkeur heeft boven een langwerpige.
Wat de keuze van het materiaal aangaat: vanouds heeft als regel gegolden dat een altaar van natuursteen moest zijn. Van deze regel kan worden afgeweken, maar wel geldt dat het gebruikte materiaal er toe bijdraagt dat de altaartafel een waardigheid uitstraalt die past bij de liturgische functie ervan. Er bestaat geen enkele verplichting een gewijde steen te gebruiken in een verplaatsbaar altaar.


b. Ambo

Het belang van de verkondiging van het woord - dat sinds Vaticanum II is benadrukt, - vereist dat er een speciale plek is vanwaar deze plaatsvindt, de ambo. Ook dit deel van het liturgisch centrum bezit uitdrukkelijk een symbolische meerwaarde. Uit de vormgeving van de ambo dient daarom te blijken dat deze meer is dan een lessenaar.
Verder dienen de vorm en het materiaal zo mogelijk aan te sluiten bij die van het altaar. Dat benadrukt de eenheid van de 'tafel van het woord' en de 'tafel van het brood'. Een directe verbinding met het altaar is echter af te raden, omdat daardoor de spanning tussen de twee kernelementen van de liturgie dreigt te vervagen. Deze vervaging kan afbreuk doen aan de dynamiek en de levendigheid van de liturgie.
Van belang is ook de bepaling van de hoogte van de ambo. Deze moet zo zijn dat gelezen kan worden 'met het lichaam en het gezicht naar het volk'.
Ook is het van belang te zorgen voor een plaats waar boeken en teksten kunnen worden neergelegd, zonder dat ze de lector of voorganger in de weg liggen of de aandacht van de luisterende gelovigen afleiden.

Zowel bij de altaartafel als bij de ambo kan men de vraag stellen of deze verplaatsbaar of vast moeten zijn. Hoewel er op dit punt geen algemene regels zijn, kan men stellen dat grotere kerkgebouwen vragen om een grotere en zwaarder uitgevoerde, vaste altaartafel en ambo, omdat deze het beste harmoniŽren met de totaliteit van het gebouw. Voor kleinere liturgische ruimtes geldt dit in veel mindere mate of helemaal niet. Bovendien kan men in dat geval, als extra argument voor een verplaatsbare altaartafel en ambo, aanvoeren dat dit de mogelijkheid biedt de opstelling te veranderen al naargelang het type viering (eucharistieviering, woord - en/of gebedsdienst, avondwake voor overledenen).

De verdere indeling en inrichting.

Wat de verdere indeling en inrichting van de ruimte betreft, gelden de volgende overwegingen en aanbevelingen.  

a. Tabernakel

Het tabernakel mag niet domineren in de ruimte, omdat de altaartafel het middelpunt van de ruimte vormt. Het tabernakel kan worden geplaatst in een zijkapel of een andere plaats in de kerk, die uitnodigt tot stilte en gebed. In bestaande kerken kan gebruik worden gemaakt van het oude hoofdaltaar in de abscis. Het tabernakel moet stevig zijn en beveiligd tegen inbraak.


b. Sedilia

De zitplaats van de voorganger mag geen monumentale zetel of troon zijn, maar ook geen gewone stoel of fauteuil. Het is de plaats van waaraf de voorganger zichtbaar is als degene die voorgaat. In samenhang met de zitplaats van de voorganger, moet rekening worden gehouden met de zitplaatsen voor de assistenten.


c. Doopvont

De doopvont vraagt om een zodanige plaats dat hij goed zichtbaar is en bovendien kan functioneren in doopvieringen in intiemere kring of in de grotere gemeenschap. De traditionele plaatsing achter in de kerk heeft niet de voorkeur. In de oude doopkapellen achter in de kerk is niet voldoende ruimte om een doopviering te houden Het gevolg is dat men in het liturgisch centrum doopt zonder dat de doopvont een rol speelt. Het is beter om de doopvont een meer centrale plaats in de liturgische ruimte te geven, bij voorbeeld in de nabijheid van of op een verlaagd deel van het liturgisch centrum, of eventueel ook in een zijkapel/ruimte vůůr in de kerk. Dan kan de doopvont worden gebruikt zowel in vieringen in kleinere kring als in gemeenschapsvieringen.


d. Koor

De plaats van het koor moet met zorg worden gekozen.

Het koor heeft een plaats niet tegenover, of naast, maar binnen de gemeente. De plaats van het koor dient zo te worden gekozen dat het volledig kan deelnemen aan de liturgie en dat het de deelname van de overige gelovigen aan de liturgie stimuleert en uitnodigt tot meezingen, vooral op die momenten die uitdrukkelijk om volkszang vragen.
Dit alles maakt een opstelling op het oksaal (de koorzolder), die de scheiding tussen het koor en de gemeente en de voorganger versterkt, ongewenst. Maar ook de plaatsing van het koor in het midden van het liturgisch centrum, achter de voorganger, bijvoorbeeld op de trappen van het oude hoogaltaar, is moeilijk te verenigen met de dienende taak van het koor. Deze opstelling zet het koor 'tegenover' de gemeente. De gemeente zelf op haar beurt neemt in deze situatie dan de plaats van het publiek in een concertzaal in. Over het algemeen kan men het koor het beste in de onmiddellijke omgeving van het liturgisch centrum plaatsen en wel zo, dat de koorleid(st)er in staat is zowel het koor als de gemeenschap in de zang te leiden. Vanuit deze opstelling kan dan ook de plaats van het orgel en de overige muziekinstrumenten worden bepaald.


e. Devotie/meditatienis

Het verdient aanbeveling te zorgen voor een devotie/meditatienis waar men zich in stilte kan terugtrekken. Dat deze ruimte gemakkelijk bereikbaar is en een zekere beslotenheid biedt of suggereert, zal medebepalend zijn voor het functioneren ervan.


f. Inrichting en aankleding

Wat de inrichting en aankleding betreft: men dient er op toe te zien dat de devotionalia en de kunstvoorwerpen harmoniŽren met de totale ruimte. Religieuze afbeeldingen en voorwerpen die afkomstig zijn uit oude kerkgebouwen, kunnen goed combineren met een moderne ruimte. Maar er kan ook sprake zijn van een te groot verschil in artistieke stijl. De spiritualiteit van waaruit oude devotionalia zijn gemaakt kan een te scherp contrast vormen met de religieuze visie en beleving die aan een moderne kerkruimte ten grondslag liggen. Ook dient de omvang van afbeeldingen en voorwerpen te harmoniŽren met het geheel van een ruimte. Bij de overgang van een groot naar een kleiner gebouw kunnen er precies op dit punt problemen ontstaan.  

De plek van de kunst

Was er elders al sprake van verschil in artistieke stijl, helaas is het vaak zo dat beelden, schilderingen, liturgisch meubilair en liturgische gebruiksvoorwerpen weinig stijl hebben, laat staan een artistieke.
Zij vormen bij de bouw van nieuwe kerken de sluitpost van de begroting of zijn er helemaal niet in te vinden. Waar het gaat over oude kerken, die na de kaalslag van de jaren vijftig en zestig worden gerestaureerd of heringericht, is men gemakkelijk geneigd te gaan zoeken bij wat overbleef of overblijft van afgebroken of af te breken kerken. Dat is goedkoop en minder riskant. Natuurlijk, de financiŽn zijn vaak gebrekkig en hard nodig voor andere zaken, maar te gemakkelijk wordt vergeten dat de kerk niet alleen 'verkondigt' in woorden en daden, maar ook in beelden.

Er zijn weer kunstenaars, die vorm willen en kunnen geven aan wat mensen vandaag bezighoudt, waar het gaat over de vaak in woorden ongrijpbare betekenis van het leven.

Kunst en religie hebben wezenlijk met elkaar te maken.

Beide zoeken vorm te geven aan het onzichtbare en onzegbare. De kerk, ook de plaatselijke geloofsgemeenschap, kan, mag en moet getuigen van haar geloof in de toekomst, in de nieuwe wereld, door ver-beeld-ing van het geheim in beelden van onze tijd.

Nieuwe kerken zijn meer dan alleen maar gebouwen van samenkomst. Zij scheppen ook de ruimte waarin het onzichtbare gezien kan worden. Oude kerkgebouwen kunnen opleven, herleven, door de gespannen verhouding tussen wat was en wat vandaag vorm krijgt in materiaal, kleur, enz. Durf en creativiteit worden in deze gevraagd niet alleen van kunstenaars, maar ook van de geloofsgemeenschap.

De plek van het (pijp)orgel

De keuze van het pijporgel verdient een bijzondere aandacht. De intonatie van het pijporgel is een zaak van goed afstemmen op de kerkruimte waarin het desbetreffende instrument wordt geplaatst. Het pijporgel moet binnen de eredienst zowel kunnen functioneren als begeleidingsinstrument van hen die de gemeenschap voorgaan in de zang, zoals de cantor en het koor, als wel van de zingende gemeenschap. Het moet ook als solo-instrument kunnen functioneren tijdens de liturgie. Ook is de vormgeving van het orgel van groot belang. Het orgel moet aansluiten bij de vormgeving en de architectuur van het kerkgebouw.

De plaats van het orgel dient in zorgvuldig overleg met allen die bij de kerkelijke zang betrokken zijn, te worden gekozen. Zo hangt de plaats van het koor in de buurt van het liturgisch centrum, nauw samen met de plaats van het orgel! Dit alles vanuit het standpunt dat de betrokkenheid van de gehele gemeenschap bij de viering van de liturgie voorop dient te staan en ook uit de gegevenheid dat tegenwoordig veel organisten tevens koorleider zijn.

De post 'orgelbouw'

Het verdient dan ook aanbeveling om het kerkorgel bij de bouw van een nieuwe kerk, of bij de herinrichting van een bestaand kerkgebouw, niet als sluitpost op de begroting te zetten. Dit heeft in de periode van 1910-1960 binnen de Rooms Katholieke Kerk van Nederland en ook daarbuiten meermalen geleid tot de plaatsing van veel goedkope en inferieure instrumenten. Op de begroting 'kerkbouw' moet dan ook zeer beslist met de post 'orgel' rekening worden gehouden, wil een verkeerd beleid zich niet binnen al te afzienbare tijd wreken.

De controverse: elektronisch orgel/pijporgel

Er is sinds jaar en dag een felle strijd gaande tussen voor- en tegenstanders van het "elektronisch orgel" binnen onze kerkgebouwen. De voorstanders komen met allerlei argumenten die als voordelen kunnen gelden zoals: "weinig plaats innemend, aanzienlijk goedkoper, constant op toon blijvend, enz." Van tegenstanders mogen dit soort instrumenten het predikaat 'orgel' niet dragen! Het enige waar het echter om gaat, en dat hierbij als criterium mag gelden, is en blijft de klank.

Verbouw van kerken

Gewijzigde liturgische inzichten

a. Eerste periode

Sinds de jaren zestig zijn veel kerken inwendig verbouwd omdat de bestaande ruimte een goede post-conciliaire liturgieviering verhinderde.
Het oude hoofdaltaar, de preekstoel, de communiebanken, de doopkapel raakten buiten gebruik, werden soms afgebroken, soms verplaatst of voor andere functies geschikt gemaakt. Er werd een nieuw, eventueel verplaatsbaar, altaar geplaatst, meestal op de rand van het "priesterkoor". In plaats van de preekstoel kwam een min of meer eenvoudige lessenaar in de buurt van het altaar, om zo de "tafel van woord en brood", zoals Vaticanum II het noemt, vorm te geven. Het altaar kwam dichter bij de aanwezigen en het woord kwam minder "van bovenaf". Doop en eucharistie kwamen als vieringen van de gemeenschap dichter bij elkaar.


b. Tweede periode

De tijd ging voort en veel parochies hebben inmiddels een tweede ombouw gerealiseerd of lopen nog met verbouwingsplannen rond. Het is in de loop der jaren steeds duidelijker geworden wat de liturgische constitutie van Vaticanum II bedoelde met de vernieuwing. Daarbij komt bovendien, dat in veel gevallen de ruimte te groot is voor de slinkende gemeenschap. Bovendien komt het voor, dat de inwendige ruimte, bij het verdwijnen van de pastorie en aan het kerkgebouw grenzende gebruiksruimten, opnieuw ingedeeld moet worden en geschikt gemaakt voor andere dan liturgische bijeenkomsten (vergaderingen, cursussen, zangrepetities, opbaring, ontmoeting na liturgische bijeenkomst).  

Ruimte rond tafel van woord en brood 

 

De viering van de maaltijd des Heren vraagt om een ruimte die gemeenschappelijkheid door en rond de tafel van woord en brood tot uitdrukking brengt.

Dit inzicht leidde er toe dat, waar het mogelijk was, een nieuw liturgisch centrum werd gecreŽerd in het midden van de kerk, meestal door verlenging van het priesterkoor, maar soms ook geheel los van het oude liturgisch centrum.
De groep gelovigen kan zich met de voorganger(s) scharen rond het altaar en de Schrift. Het koor, als voorganger en stimulator van de gemeentezang, voegt zich in die kring. Dat betekent dat het altaar als centrum wel aanwezig moet zijn, maar niet zo groot en zo breed mag zijn dat het een onoverbrugbare grens gaat vormen tussen de voorganger en de aanwezigen.

Een nieuw liturgisch centrum leidt vaak tot grote, lege ruimten achter het altaar: het oude priesterkoor. Hoe met die ruimte moet/kan worden omgegaan hangt af van de architectuur van de kerk. Soms is het oude hoofdaltaar nog aanwezig en kan het als zinvolle versiering en rustpunt worden gehandhaafd. Als echter het oude altaar is opgeruimd, kan een of andere versiering worden aangebracht. Een al te groot kruis kan alle aandacht wegtrekken van de maaltijd. De ontstane lege ruimte kan ook geen plaats zijn voor een zangpodium of orgel, soms wel voor de doopvont. Het ware te wensen dat kunstenaars meer kans kregen voor dit soort ruimten iets te creŽren dat goed is en van deze tijd.
Als het oude priesterkoor erg diep is, kan het ook ingericht worden voor vieringen met kleine groepen, waarbij een of andere afsluiting gevonden moet worden naar de grote kerkruimte toe. Die afsluiting kan dan gevuld worden met o.a. de voorgangerszetel en plaatsen voor liturgie-assistenten.

Het woord is - en zo was het in de eerste eeuwen van de Kerk - meer een "tegenover" dan de maaltijd. De voorganger bevond zich bij een woorddienst en prekend, tegenover de gemeenschap, meestal in de abscis, die dan ook niet zo diep was als hij later is geworden. Het altaar bevond zich in het midden van de kerk.

Verbouwing van het liturgisch centrum is een spannende en delicate zaak. Er moet worden voldaan aan de eisen die de liturgie stelt; aan de eisen van de voorgegeven kerkruimte; aan de kwalitatieve en kwantitatieve mogelijkheden van de aanwezige kerkgemeenschap en aan de ruimte van de financiŽle middelen.

Verdere inrichting

a. Het bankenplan

Behalve voor de verbouwing van het liturgisch centrum, komt de gemeenschap ook te staan voor de herschikking van het bankenplan. De opstelling in een lengterichting moet veel meer een opstelling in een centrerende richting worden, wat gemakkelijker te realiseren is met stoelen dan met banken.
Bij het veranderen van het bankenplan ontstaan er in de oude kerken moeilijkheden met de bestaande houten plankieren en betegelde kerkpaden. Alles verwijderen en maken tot ťťn betegelde of anderszins beklede kerkvloer schept ruimte, rust en de mogelijkheid de plaatsing van de liturgiedeelnemers aan te passen aan de feitelijke liturgische vieringen. Een teveel aan lege banken schept geen gemeenschap en is bepaald niet stimulerend. Dat is zelfs zo als mensen tijdens de liturgieviering dicht bij elkaar gaan zitten.

b. De ontmoetingsruimte

Een deel van de ruimte kan als ontmoetingsruimte worden ingericht, min of meer afgescheiden van de liturgische ruimte.

Hoe die afscheiding eruit moet zien hangt af van de totale interieur-architectuur en het gebruik van de ruimte.
Er dient ook aandacht te zijn voor een goed tochtportaal, voorzieningen voor invaliden, een keukenruimte, garderobe en toiletten.

c. Stiltecentrum

In veel te verbouwen kerken wordt ook een plek gezocht, die als stiltecentrum kan dienen en die daarvoor directe verbinding heeft met buiten, zodat het gedurende de dag voor iedereen toegankelijk is. Dat kan dan ook niet de ruimte zijn waar het overgebleven Eucharistisch Brood wordt bewaard. Deze ruimte wordt gezocht en bezocht voor stilte en/of persoonlijke individuele devotie.

d. Tabernakel

Voor het bewaren van het Eucharistisch Brood moet in de kerk een geschikte plaats worden gevonden: het oude tabernakel of een nieuw tabernakel op een van de zij-altaren of in de buurt van het centrale altaar.

e. Koor

Het is van belang om ook in de buurt van het altaar (maar niet achter het altaar) plaats te reserveren voor het koor, zo dat het koor letterlijk kan voorgaan in de zang en de dirigent koor en gemeenschapszang kan leiden. Dat dit moeilijkheden geeft in verband met de plaatsing van het orgel is duidelijk, en daar is moeilijk theoretisch en algemeen een oplossing voor te geven.

f. Kleurgebruik

Verbouwingen gaan vaak samen met het opnieuw schilderen van de totale ruimte. Veel kerken zijn in de algemene vernieuwingskoorts van de jaren zestig geleegd en gewit. Warmte en sfeer, waar nu weer zo vaak naar wordt gevraagd, worden niet alleen bereikt door het terughalen van overgewitte schilderingen, maar ook door nieuwe kleurenschema's en door meer aangepaste en goed gerichte verlichting. Kleur en licht scheppen ruimte, geven diepte, maken ruimten groter of kleiner, nuanceren, profileren.  

Literatuur

OfficiŽle bepalingen

Algemene inleiding op het Romeins missaal, NRL, Zeist 1979, vooral hoofdstuk V (nummer 253-280).

Constitutie over de liturgie. Sacrosanctum Concilium, hoofdstuk VII (p. 123-130).

Directorium voor de Nederlandse Kerkprovincie in het jaar 1997.

Instructie over de muziek in de H. Liturgie "Musicam Sacram", maart 1967.

Vademecum bisdom Haarlem, 1992.

Wetboek van Canoniek Recht, Canones 1205-1239.

Verdere literatuur

BESEMER, J.

De inrichting van de kerkruimte, in: Eredienstvaardig 9 (1993), 4-13.

B‹RKI, B.

The Living Space of a Celebrating Congregation: Presidential Address, Studia Liturgica 24 (1994) 1-11.

DEBUYST, F.

The Church: A Dwelling Place of Faith, Studia Liturgica 24 (1994) 29-44.

EMMINGHAUS, J.

Der gottesdienstliche Raum und seine Ausstattung, in Gestalt des Gottesdienstes, Sprachliche und nichtsprachliche Ausdrucksformen (Gottesdienst der Kirche. Handbuch der Liturgiewissenschaft 3) Regensburg 1987, 374-461.

KRIEK, P.H./ZANDT, S.J.

Orgelbeweging in Nederland sedert 1945, Arnhem 1964.

ORT, F.

Dit huis voor mensen: Katholieke kerkbouw tussen 1970 en 1995, in: Verborgen Kerkschatten 1400-2000: Katholieke kunst uit Zuid-Holland (Jaarboeken van de Stichting Kerkelijk Kunstbezit, Vol. 3) T. GRAAS (ed.), Den Haag 1996, 49-66.

ROMPAY-DANIňLS, M. van

De herinrichting van het kerkinterieur, Jaarboek voor liturgieonderzoek 12 (1996) 96-112.

SCHEELE, P.

Haus Gottes-Haus der Gemeinde, in Liturgie und Kirchenraum: AnstŲsse zu einer Neubesinnung, JENSSEN, J.E. (ed.), WŁrzburg, 1986, 59-76.

SINNINGHE DAMST…, M.J.

Niet zomaar een dak..., doctoraalscriptie Liturgiegeschiedennis K.T.U.U. januari 1997.

STEENSMA, R.

Enkele uitgangspunten bij de (her)inrichting van een katholieke kerk, Tijdschrift voor Liturgie 78 (1994) 332-334.

STEENSMA, R./KNIJFF, R.H.

Model Oranjekapel, Jaarboek voor Liturgie-onderzoek, 8 (1992), 1-134.

STRIJTVEEN, J.

Het spanningsveld van de pastor: theologische en esthetische opvattingen achter de architectuur en de behoefte en smaak van het kerkvolk. Inzet 19/4 (1994) 109-114.

VRELING, W.

Ruimte voor God? Over tegenstellingen in 'moderne' kerkarchitectuur, in Kunst van geloven, Baarn 1996, 39-64.

Kunst en liturgie. Themanummer Tijdschrift voor Liturgie 79 (1995), nr. 5.

Liturgie en kunst. Themanummer Werkmap voor Liturgie 1992, nr. 4.

'Onze Kerkruimte.... Wat doen wij ermee? Studie-voorlichtingsdag van het Bisdom Rotterdam over het wijzigen van kerkinterieurs op zaterdag 23 april 1994, in: Tijdschrift voor Liturgie 78 (1994).

 

canandanann 03-07-2003

 

Erectiele disfunctie canandanann: 
startpagina canandanann:  alfabet * kabod * landscape * poetrysigns and semiotics * links Erectiele disfunctie canandanann: 
nieuw: www.mystiek.net 
nieuw: http://time.mystiek.net/index.html
gedichten: liturgie/rouw/religieus 
homepage Studentenkerk  
fotogalerie: landschappen, religieus, kunst
links voor alle pagina's