|
Kerkgebouw
en verbouwing - bisdom Haarlem
INHOUDSOPGAVE
Het
kerkgebouw als ruimte: functionaliteit, symboliek en emotionaliteit
De
inrichting van de liturgische ruimte
Het
kerkgebouw als ruimte:
|
![]() | Uitgaande van wat is gezegd over de
symbolische meerwaarde van de liturgische ruimte, rijzen er fundamentele
twijfels met betrekking tot de zogenaamde multifunctionele (kerk)gebouwen.
Het lijdt geen twijfel dat in beginsel op elke tijd en op elke plaats de
Naam een zuivere offergave kan worden gebracht (Mal. 1,11). Bovendien zijn
er talrijke omstandigheden denkbaar die de keuze voor een multifunctioneel
gebouw kunnen rechtvaardigen. In het algemeen moet men echter stellen, dat
de viering van de liturgie om een ruimte vraagt die daarvoor primair is
gereserveerd.
|
![]() | Vooral bij herinrichting en verbouwing
moet er zorgvuldig worden omgesprongen met de ruimte in haar totaliteit. Met
name bij de verkleining van de kerkruimte of de inbouw van nevenruimten,
dient men zich steeds af te vragen of de ruimte door de voorgenomen ingrepen
niet al te zeer wordt aangetast.
|
Het
liturgisch centrum.Essentieel
voor de liturgische bruikbaarheid van elk kerkgebouw en elke liturgische ruimte
zijn de situering, de vormgeving en de grootte van het liturgisch centrum.
Tijdens de viering van de liturgie vindt het merendeel van de liturgische
handelingen in dat centrum plaats. Vandaar dat het bijzondere aandacht vraagt.
a.
Situering
De situering van het liturgisch centrum zal de
betrokkenheid van alle gelovigen zo sterk mogelijk moeten garanderen. Dit kan op
meerdere manieren worden gerealiseerd. De actieve deelname en de betrokkenheid
van de gelovigen worden ernstig bemoeilijkt. Wanneer de stoelen/banken in
dezelfde richting worden opgesteld en de gelovigen dus in rijen achter elkaar
zitten, hetgeen veelal wordt veroorzaakt door het grondplan van veel kerken
waarin de lengteas sterk domineert. Bij nieuwbouw dient het liturgisch centrum
zo te worden gesitueerd dat een dergelijke opstelling van de stoelen en de
banken niet mogelijk is en veeleer een scharing van de gelovigen in een halve
cirkel of een hoefijzervorm wordt bevorderd. Dit impliceert de keuze voor een
grondplan waarin de lengteas niet domineert.
Bij
reeds bestaande gebouwen die niet aan deze eis voldoen dient men, rekening
houdend met de situatie en de omstandigheden, te zoeken naar mogelijkheden
waardoor het effect van de lengteas kan worden gecorrigeerd.
b. Centrum van aandacht
Het liturgisch centrum dient het natuurlijke midden-
en aandachtspunt te zijn van de liturgische ruimte.
De aandacht van de gelovigen moet er als vanzelf op
geconcentreerd worden. Een zekere markering ten opzichte van de stoelen/banken,
bijvoorbeeld in hoogte (2 ŗ 3 treden), kan dit bevorderen en is soms zelfs
vereist vanwege de zichtbaarheid vanuit de verste punten van de ruimte. Een te
sterke, toneelmatige scheiding tussen liturgisch centrum en gelovigen doet
echter afbreuk aan de betrokkenheid van de gelovigen bij de eredienst.
c. Grootte
De bepaling van de juiste grootte van het liturgisch
centrum is van essentieel belang. Een te groot liturgisch centrum zal de afstand
tussen de voorganger(s) en de gelovigen vergroten en de betrokkenheid bij de
liturgie verkleinen. Er kan echter niet mee worden volstaan enkele vierkante
meters te reserveren voor een ambo en een altaartafel. Het spel van de liturgie
vraagt ook om fysieke ruimte.
d. Aankleding
Het liturgisch centrum dient een punt van
concentratie en rust te zijn. Daarom moet vermeden worden dat het liturgisch
centrum te vol staat. Liturgische attributen horen in de sacristie thuis. Een
wildgroei aan planten kan de werking van de ruimte verstoren en afbreuk doen aan
een sfeer van rust en concentratie. Bovendien kunnen (te groot geworden)
kamerplanten gemakkelijk een huiskamersfeer oproepen.
De
inrichting van het liturgisch centrum.Op
het liturgisch centrum zullen in ieder geval de altaartafel en de ambo
een plaats dienen te krijgen.
a.
Altaartafel
Bij de vormgeving van de altaartafel dient men voor
ogen te houden dat het om een tafel gaat. Een altaartafel is echter ook meer dan
een tafel. Het is de tafel waaraan de maaltijd des Heren wordt gevierd. Het
altaar is een teken. Het be-teken-t een tafel en de "aanwezigheid"
wordt niet alleen bepaald door de afmetingen, maar ook en vooral door vormgeving
en materiaal.
De symbolische meerwaarde komt onder andere tot uiting in de plaatsing binnen
het geheel van de ruimte. Het altaar dient het centrum van de kerkruimte te zijn
waarop de aandacht van de gelovigen als het ware vanzelf wordt gevestigd. Verder
heeft de altaartafel, om tot zijn recht te komen als centrum van de kerk, ruimte
rondom zich nodig.
Een altaartafel mag niet te monumentaal en te breed zijn. Men moet zich
realiseren dat tijdens de katholieke eredienst niet zittend aan tafel wordt
gecommuniceerd. Daarom moet een te grote gelijkenis met een gewone tafel
vermeden worden en het impliceert dat een vierkante vorm de voorkeur heeft boven
een langwerpige.
Wat de keuze van het materiaal aangaat: vanouds heeft als regel gegolden dat een
altaar van natuursteen moest zijn. Van deze regel kan worden afgeweken, maar wel
geldt dat het gebruikte materiaal er toe bijdraagt dat de altaartafel een
waardigheid uitstraalt die past bij de liturgische functie ervan. Er bestaat
geen enkele verplichting een gewijde steen te gebruiken in een verplaatsbaar
altaar.
b. Ambo
Het belang van de verkondiging van het woord - dat
sinds Vaticanum II is benadrukt, - vereist dat er een speciale plek is vanwaar
deze plaatsvindt, de ambo. Ook dit deel van het liturgisch centrum bezit
uitdrukkelijk een symbolische meerwaarde. Uit de vormgeving van de ambo dient
daarom te blijken dat deze meer is dan een lessenaar.
Verder dienen de vorm en het materiaal zo mogelijk aan te sluiten bij die van
het altaar. Dat benadrukt de eenheid van de 'tafel van het woord' en de 'tafel
van het brood'. Een directe verbinding met het altaar is echter af te raden,
omdat daardoor de spanning tussen de twee kernelementen van de liturgie dreigt
te vervagen. Deze vervaging kan afbreuk doen aan de dynamiek en de levendigheid
van de liturgie.
Van belang is ook de bepaling van de hoogte van de ambo. Deze moet zo zijn dat
gelezen kan worden 'met het lichaam en het gezicht naar het volk'.
Ook is het van belang te zorgen voor een plaats waar boeken en teksten kunnen
worden neergelegd, zonder dat ze de lector of voorganger in de weg liggen of de
aandacht van de luisterende gelovigen afleiden.
Zowel
bij de altaartafel als bij de ambo kan men de vraag stellen of deze
verplaatsbaar of vast moeten zijn. Hoewel er op dit punt geen algemene regels
zijn, kan men stellen dat grotere kerkgebouwen vragen om een grotere en zwaarder
uitgevoerde, vaste altaartafel en ambo, omdat deze het beste harmoniŽren met de
totaliteit van het gebouw. Voor kleinere liturgische ruimtes geldt dit in veel
mindere mate of helemaal niet. Bovendien kan men in dat geval, als extra
argument voor een verplaatsbare altaartafel en ambo, aanvoeren dat dit de
mogelijkheid biedt de opstelling te veranderen al naargelang het type viering (eucharistieviering,
woord - en/of gebedsdienst, avondwake voor overledenen).
De
verdere indeling en inrichting.
Wat
de verdere indeling en inrichting van de ruimte betreft, gelden de volgende
overwegingen en aanbevelingen.
a.
Tabernakel
Het tabernakel mag niet domineren in de ruimte, omdat
de altaartafel het middelpunt van de ruimte vormt. Het tabernakel kan worden
geplaatst in een zijkapel of een andere plaats in de kerk, die uitnodigt tot
stilte en gebed. In bestaande kerken kan gebruik worden gemaakt van het oude
hoofdaltaar in de abscis. Het tabernakel moet stevig zijn en beveiligd tegen
inbraak.
b. Sedilia
De zitplaats van de voorganger mag geen monumentale
zetel of troon zijn, maar ook geen gewone stoel of fauteuil. Het is de plaats
van waaraf de voorganger zichtbaar is als degene die voorgaat. In samenhang met
de zitplaats van de voorganger, moet rekening worden gehouden met de zitplaatsen
voor de assistenten.
c. Doopvont
De doopvont vraagt om een zodanige plaats dat hij
goed zichtbaar is en bovendien kan functioneren in doopvieringen in intiemere
kring of in de grotere gemeenschap. De traditionele plaatsing achter in de kerk
heeft niet de voorkeur. In de oude doopkapellen achter in de kerk is niet
voldoende ruimte om een doopviering te houden Het gevolg is dat men in het
liturgisch centrum doopt zonder dat de doopvont een rol speelt. Het is beter om
de doopvont een meer centrale plaats in de liturgische ruimte te geven, bij
voorbeeld in de nabijheid van of op een verlaagd deel van het liturgisch centrum,
of eventueel ook in een zijkapel/ruimte vůůr in de kerk. Dan kan de doopvont
worden gebruikt zowel in vieringen in kleinere kring als in
gemeenschapsvieringen.
d. Koor
De plaats van het koor moet met zorg worden gekozen.
Het
koor heeft een plaats niet tegenover, of naast, maar binnen de gemeente. De
plaats van het koor dient zo te worden gekozen dat het volledig kan deelnemen
aan de liturgie en dat het de deelname van de overige gelovigen aan de liturgie
stimuleert en uitnodigt tot meezingen, vooral op die momenten die uitdrukkelijk
om volkszang vragen.
Dit alles maakt een opstelling op het oksaal (de koorzolder), die de scheiding
tussen het koor en de gemeente en de voorganger versterkt, ongewenst. Maar ook
de plaatsing van het koor in het midden van het liturgisch centrum, achter de
voorganger, bijvoorbeeld op de trappen van het oude hoogaltaar, is moeilijk te
verenigen met de dienende taak van het koor. Deze opstelling zet het koor 'tegenover'
de gemeente. De gemeente zelf op haar beurt neemt in deze situatie dan de plaats
van het publiek in een concertzaal in. Over het algemeen kan men het koor het
beste in de onmiddellijke omgeving van het liturgisch centrum plaatsen en wel zo,
dat de koorleid(st)er in staat is zowel het koor als de gemeenschap in de zang
te leiden. Vanuit deze opstelling kan dan ook de plaats van het orgel en de
overige muziekinstrumenten worden bepaald.
e. Devotie/meditatienis
Het verdient aanbeveling te zorgen voor een devotie/meditatienis
waar men zich in stilte kan terugtrekken. Dat deze ruimte gemakkelijk bereikbaar
is en een zekere beslotenheid biedt of suggereert, zal medebepalend zijn voor
het functioneren ervan.
f. Inrichting en aankleding
Wat de inrichting en aankleding betreft: men dient er
op toe te zien dat de devotionalia en de kunstvoorwerpen harmoniŽren met de
totale ruimte. Religieuze afbeeldingen en voorwerpen die afkomstig zijn uit oude
kerkgebouwen, kunnen goed combineren met een moderne ruimte. Maar er kan ook
sprake zijn van een te groot verschil in artistieke stijl. De spiritualiteit van
waaruit oude devotionalia zijn gemaakt kan een te scherp contrast vormen met de
religieuze visie en beleving die aan een moderne kerkruimte ten grondslag liggen.
Ook dient de omvang van afbeeldingen en voorwerpen te harmoniŽren met het
geheel van een ruimte. Bij de overgang van een groot naar een kleiner gebouw
kunnen er precies op dit punt problemen ontstaan.
De plek van de kunst
Was
er elders al sprake van verschil in artistieke stijl, helaas is het vaak zo dat
beelden, schilderingen, liturgisch meubilair en liturgische gebruiksvoorwerpen
weinig stijl hebben, laat staan een artistieke.
Zij vormen bij de bouw van nieuwe kerken de sluitpost van de begroting of zijn
er helemaal niet in te vinden. Waar het gaat over oude kerken, die na de
kaalslag van de jaren vijftig en zestig worden gerestaureerd of heringericht, is
men gemakkelijk geneigd te gaan zoeken bij wat overbleef of overblijft van
afgebroken of af te breken kerken. Dat is goedkoop en minder riskant. Natuurlijk,
de financiŽn zijn vaak gebrekkig en hard nodig voor andere zaken, maar te
gemakkelijk wordt vergeten dat de kerk niet alleen 'verkondigt' in woorden en
daden, maar ook in beelden.
Er
zijn weer kunstenaars, die vorm willen en kunnen geven aan wat mensen vandaag
bezighoudt, waar het gaat over de vaak in woorden ongrijpbare betekenis van het
leven.
Kunst
en religie hebben wezenlijk met elkaar te maken.
Beide
zoeken vorm te geven aan het onzichtbare en onzegbare. De kerk, ook de
plaatselijke geloofsgemeenschap, kan, mag en moet getuigen van haar geloof in de
toekomst, in de nieuwe wereld, door ver-beeld-ing van het geheim in
beelden van onze tijd.
Nieuwe
kerken zijn meer dan alleen maar gebouwen van samenkomst. Zij scheppen ook de
ruimte waarin het onzichtbare gezien kan worden. Oude kerkgebouwen kunnen
opleven, herleven, door de gespannen verhouding tussen wat was en wat vandaag
vorm krijgt in materiaal, kleur, enz. Durf en creativiteit worden in deze
gevraagd niet alleen van kunstenaars, maar ook van de geloofsgemeenschap.
De
keuze van het pijporgel verdient een bijzondere aandacht. De intonatie van het
pijporgel is een zaak van goed afstemmen op de kerkruimte waarin het
desbetreffende instrument wordt geplaatst. Het pijporgel moet binnen de
eredienst zowel kunnen functioneren als begeleidingsinstrument van hen die de
gemeenschap voorgaan in de zang, zoals de cantor en het koor, als wel van de
zingende gemeenschap. Het moet ook als solo-instrument kunnen functioneren
tijdens de liturgie. Ook is de vormgeving van het orgel van groot belang. Het
orgel moet aansluiten bij de vormgeving en de architectuur van het kerkgebouw.
De
plaats van het orgel dient in zorgvuldig overleg met allen die bij de kerkelijke
zang betrokken zijn, te worden gekozen. Zo hangt de plaats van het koor in de
buurt van het liturgisch centrum, nauw samen met de plaats van het orgel! Dit
alles vanuit het standpunt dat de betrokkenheid van de gehele gemeenschap bij de
viering van de liturgie voorop dient te staan en ook uit de gegevenheid dat
tegenwoordig veel organisten tevens koorleider zijn.
Het
verdient dan ook aanbeveling om het kerkorgel bij de bouw van een nieuwe kerk,
of bij de herinrichting van een bestaand kerkgebouw, niet als sluitpost op de
begroting te zetten. Dit heeft in de periode van 1910-1960 binnen de Rooms
Katholieke Kerk van Nederland en ook daarbuiten meermalen geleid tot de
plaatsing van veel goedkope en inferieure instrumenten. Op de begroting 'kerkbouw'
moet dan ook zeer beslist met de post 'orgel' rekening worden gehouden, wil een
verkeerd beleid zich niet binnen al te afzienbare tijd wreken.
Er
is sinds jaar en dag een felle strijd gaande tussen voor- en tegenstanders van
het "elektronisch orgel" binnen onze kerkgebouwen. De voorstanders
komen met allerlei argumenten die als voordelen kunnen gelden zoals: "weinig
plaats innemend, aanzienlijk goedkoper, constant op toon blijvend, enz."
Van tegenstanders mogen dit soort instrumenten het predikaat 'orgel' niet dragen!
Het enige waar het echter om gaat, en dat hierbij als criterium mag gelden, is
en blijft de klank.
a.
Eerste periode
Sinds de jaren zestig zijn veel kerken inwendig
verbouwd omdat de bestaande ruimte een goede post-conciliaire liturgieviering
verhinderde.
Het oude hoofdaltaar, de preekstoel, de communiebanken, de doopkapel raakten
buiten gebruik, werden soms afgebroken, soms verplaatst of voor andere functies
geschikt gemaakt. Er werd een nieuw, eventueel verplaatsbaar, altaar geplaatst,
meestal op de rand van het "priesterkoor". In plaats van de preekstoel
kwam een min of meer eenvoudige lessenaar in de buurt van het altaar, om zo de
"tafel van woord en brood", zoals Vaticanum II het noemt, vorm te
geven. Het altaar kwam dichter bij de aanwezigen en het woord kwam minder
"van bovenaf". Doop en eucharistie kwamen als vieringen van de
gemeenschap dichter bij elkaar.
b. Tweede periode
De tijd ging voort en veel parochies hebben inmiddels een tweede ombouw gerealiseerd of lopen nog met verbouwingsplannen rond. Het is in de loop der jaren steeds duidelijker geworden wat de liturgische constitutie van Vaticanum II bedoelde met de vernieuwing. Daarbij komt bovendien, dat in veel gevallen de ruimte te groot is voor de slinkende gemeenschap. Bovendien komt het voor, dat de inwendige ruimte, bij het verdwijnen van de pastorie en aan het kerkgebouw grenzende gebruiksruimten, opnieuw ingedeeld moet worden en geschikt gemaakt voor andere dan liturgische bijeenkomsten (vergaderingen, cursussen, zangrepetities, opbaring, ontmoeting na liturgische bijeenkomst).
De
viering van de maaltijd des Heren vraagt om een ruimte die gemeenschappelijkheid
door en rond de tafel van woord en brood tot uitdrukking brengt.
Dit
inzicht leidde er toe dat, waar het mogelijk was, een nieuw liturgisch centrum
werd gecreŽerd in het midden van de kerk, meestal door verlenging van het
priesterkoor, maar soms ook geheel los van het oude liturgisch centrum.
De groep gelovigen kan zich met de voorganger(s) scharen rond het altaar en de
Schrift. Het koor, als voorganger en stimulator van de gemeentezang, voegt zich
in die kring. Dat betekent dat het altaar als centrum wel aanwezig moet zijn,
maar niet zo groot en zo breed mag zijn dat het een onoverbrugbare grens gaat
vormen tussen de voorganger en de aanwezigen.
Een
nieuw liturgisch centrum leidt vaak tot grote, lege ruimten achter het altaar:
het oude priesterkoor. Hoe met die ruimte moet/kan worden omgegaan hangt af van
de architectuur van de kerk. Soms is het oude hoofdaltaar nog aanwezig en kan
het als zinvolle versiering en rustpunt worden gehandhaafd. Als echter het oude
altaar is opgeruimd, kan een of andere versiering worden aangebracht. Een al te
groot kruis kan alle aandacht wegtrekken van de maaltijd. De ontstane lege
ruimte kan ook geen plaats zijn voor een zangpodium of orgel, soms wel voor de
doopvont. Het ware te wensen dat kunstenaars meer kans kregen voor dit soort
ruimten iets te creŽren dat goed is en van deze tijd.
Als het oude priesterkoor erg diep is, kan het ook ingericht worden voor
vieringen met kleine groepen, waarbij een of andere afsluiting gevonden moet
worden naar de grote kerkruimte toe. Die afsluiting kan dan gevuld worden met
o.a. de voorgangerszetel en plaatsen voor liturgie-assistenten.
Het
woord is - en zo was het in de eerste eeuwen van de Kerk - meer een "tegenover"
dan de maaltijd. De voorganger bevond zich bij een woorddienst en prekend,
tegenover de gemeenschap, meestal in de abscis, die dan ook niet zo diep was als
hij later is geworden. Het altaar bevond zich in het midden van de kerk.
Verbouwing
van het liturgisch centrum is een spannende en delicate zaak. Er moet worden
voldaan aan de eisen die de liturgie stelt; aan de eisen van de voorgegeven
kerkruimte; aan de kwalitatieve en kwantitatieve mogelijkheden van de aanwezige
kerkgemeenschap en aan de ruimte van de financiŽle middelen.
Behalve
voor de verbouwing van het liturgisch centrum, komt de gemeenschap ook te staan
voor de herschikking van het bankenplan. De opstelling in een lengterichting
moet veel meer een opstelling in een centrerende richting worden, wat
gemakkelijker te realiseren is met stoelen dan met banken.
Bij het veranderen van het bankenplan ontstaan er in de oude kerken
moeilijkheden met de bestaande houten plankieren en betegelde kerkpaden. Alles
verwijderen en maken tot ťťn betegelde of anderszins beklede kerkvloer schept
ruimte, rust en de mogelijkheid de plaatsing van de liturgiedeelnemers aan te
passen aan de feitelijke liturgische vieringen. Een teveel aan lege banken
schept geen gemeenschap en is bepaald niet stimulerend. Dat is zelfs zo als
mensen tijdens de liturgieviering dicht bij elkaar gaan zitten.
Een
deel van de ruimte kan als ontmoetingsruimte worden ingericht, min of meer
afgescheiden van de liturgische ruimte.
Hoe
die afscheiding eruit moet zien hangt af van de totale interieur-architectuur en
het gebruik van de ruimte.
Er dient ook aandacht te zijn voor een goed tochtportaal, voorzieningen voor
invaliden, een keukenruimte, garderobe en toiletten.
In
veel te verbouwen kerken wordt ook een plek gezocht, die als stiltecentrum kan
dienen en die daarvoor directe verbinding heeft met buiten, zodat het gedurende
de dag voor iedereen toegankelijk is. Dat kan dan ook niet de ruimte zijn waar
het overgebleven Eucharistisch Brood wordt bewaard. Deze ruimte wordt gezocht en
bezocht voor stilte en/of persoonlijke individuele devotie.
Voor
het bewaren van het Eucharistisch Brood moet in de kerk een geschikte plaats
worden gevonden: het oude tabernakel of een nieuw tabernakel op een van de
zij-altaren of in de buurt van het centrale altaar.
Het
is van belang om ook in de buurt van het altaar (maar niet achter het altaar)
plaats te reserveren voor het koor, zo dat het koor letterlijk kan voorgaan in
de zang en de dirigent koor en gemeenschapszang kan leiden. Dat dit
moeilijkheden geeft in verband met de plaatsing van het orgel is duidelijk, en
daar is moeilijk theoretisch en algemeen een oplossing voor te geven.
Verbouwingen
gaan vaak samen met het opnieuw schilderen van de totale ruimte. Veel kerken
zijn in de algemene vernieuwingskoorts van de jaren zestig geleegd en gewit.
Warmte en sfeer, waar nu weer zo vaak naar wordt gevraagd, worden niet alleen
bereikt door het terughalen van overgewitte schilderingen, maar ook door nieuwe
kleurenschema's en door meer aangepaste en goed gerichte verlichting. Kleur en
licht scheppen ruimte, geven diepte, maken ruimten groter of kleiner, nuanceren,
profileren.
![]() | Algemene inleiding op het Romeins missaal,
NRL, Zeist 1979, vooral hoofdstuk V (nummer 253-280).
|
![]() | Constitutie over de liturgie.
Sacrosanctum Concilium, hoofdstuk VII (p. 123-130).
|
![]() | Directorium voor de Nederlandse
Kerkprovincie in het jaar 1997.
|
![]() | Instructie over de muziek in de H.
Liturgie "Musicam Sacram", maart 1967.
|
![]() | Vademecum bisdom Haarlem, 1992.
|
![]() | Wetboek van Canoniek Recht, Canones
1205-1239.
|
BESEMER,
J.
De inrichting van de kerkruimte, in: Eredienstvaardig
9 (1993), 4-13.
B‹RKI, B.
The
Living Space of a Celebrating Congregation: Presidential Address, Studia
Liturgica 24 (1994) 1-11.
DEBUYST, F.
The
Church: A Dwelling Place of Faith, Studia Liturgica 24 (1994) 29-44.
EMMINGHAUS,
J.
Der gottesdienstliche Raum und seine Ausstattung, in
Gestalt des Gottesdienstes, Sprachliche und nichtsprachliche Ausdrucksformen (Gottesdienst
der Kirche. Handbuch der Liturgiewissenschaft 3) Regensburg 1987, 374-461.
KRIEK,
P.H./ZANDT, S.J.
Orgelbeweging in Nederland sedert 1945, Arnhem 1964.
ORT,
F.
Dit huis voor mensen: Katholieke kerkbouw tussen 1970
en 1995, in: Verborgen Kerkschatten 1400-2000: Katholieke kunst uit Zuid-Holland
(Jaarboeken van de Stichting Kerkelijk Kunstbezit, Vol. 3) T. GRAAS (ed.), Den
Haag 1996, 49-66.
ROMPAY-DANIňLS,
M. van
De herinrichting van het kerkinterieur, Jaarboek voor
liturgieonderzoek 12 (1996) 96-112.
SCHEELE,
P.
Haus Gottes-Haus der Gemeinde, in Liturgie und
Kirchenraum: AnstŲsse zu einer Neubesinnung, JENSSEN, J.E. (ed.), WŁrzburg,
1986, 59-76.
SINNINGHE
DAMST…, M.J.
Niet zomaar een dak..., doctoraalscriptie
Liturgiegeschiedennis K.T.U.U. januari 1997.
STEENSMA,
R.
Enkele uitgangspunten bij de (her)inrichting van een
katholieke kerk, Tijdschrift voor Liturgie 78 (1994) 332-334.
STEENSMA,
R./KNIJFF, R.H.
Model Oranjekapel, Jaarboek voor Liturgie-onderzoek,
8 (1992), 1-134.
STRIJTVEEN,
J.
Het spanningsveld van de pastor: theologische en
esthetische opvattingen achter de architectuur en de behoefte en smaak van het
kerkvolk. Inzet 19/4 (1994) 109-114.
VRELING,
W.
Ruimte voor God? Over tegenstellingen in 'moderne'
kerkarchitectuur, in Kunst van geloven, Baarn 1996, 39-64.
![]() | Kunst en liturgie. Themanummer
Tijdschrift voor Liturgie 79 (1995), nr. 5.
|
![]() | Liturgie en kunst. Themanummer Werkmap
voor Liturgie 1992, nr. 4.
|
canandanann 03-07-2003
|