|
Nederlandse
plaatsnamen en namenlijst
Een groot
deel van onze plaatsnamen (pln.) is samengesteld met persoonsnamen (PN). In de
vroegere middeleeuwen duidde men personen aan met één, meestal tweedelige,
naam. Later, omstreeks 1000, kwamen dubbele namen in gebruik: een voornaam,
gevolgd door een niet erfelijke toenaam; hieruit ontstond later een erfelijke
achter- of familienaam. De tweedelige namen, van Germaanse oorsprong, waren
opzettelijk gecomponeerd (Dietmar, "de bij het volk beroemde"); ze
bestonden echter ook uit naast elkaar geplaatste woorden (Wolfram, "wolf-raaf"),
die dikwijls niet meer begrepen werden (Hadufrid, "strijd-vrede").
Bovendien
werden de namen van kinderen meermalen gevormd uit die der ouders, zodat
verwanten één lid gemeen konden hebben. Othrauan en Luitrauan zijn omstreeks
de 10e eeuw gebroeders op Tessel; Thiatlind is de dochter van Aldhert en de
moeder van Reginhert (O.U.49).
In 712 is
Amhald een zoon van Willihald, in 799 00dwerc de vader van 00dhelm (O.U. 21). Er
konden "omkeringen" ontstaan: naast
Dirc was
een verkorting van Dideric, Lu of van Ludolf. Men vormde een nieuwe naam uit het
eerste of tweede lid: Koenraad werd Koen, Wolfhraht Wolf; Ahhe, Mette, Sahhe
kunnen zijn ontstaan uit Adalhert, Mechteld en Sashert. Echte stamelnamen, die
vooral in het Fries bewaard bleven, zijn Dukke uit Dirkje, Kanne uit Johanna,
Pihe uit Sibren. Achter de korte namen kwamen uitgangen, verkleinende of
kozende, maar ook andere. Behalve -0 en -e (vgl. de in het Noorden gebruikte
voornamen als Boelo, Haio, Hette, Teake) komen b.v. -iso, -et, -tet, -inzo en -iko
voor. Enkele vb. zijn: lmmo (lrminfrid), Lampo (Lamprecht), Lanzo ( Lamhertus of
Lantfredus), Reinzo (Reinald), Uptet, Wihet.
Ook de
Germanen bezaten echter reeds korte roepnamen of bijnamen, zoals Bruno en Franko.
Wil men korte namen uit tweedelige vorm verklaren, dan is het gewenst alleen
namen te gebruiken, die naast volledige namen in historische bronnen voorkomen
(b.v. "Folcolf. cognomento Foc", O.H.Z. 1108). Het kan echter
voorkomen, dat de volledige en de korte naain van eenzelfde persoon niet met
elkaar samenhangen; een aartsbisschop van Maagdenburg heet rond 1000 Walthart,
maar ook Dodico, en een eeuweerder is Ricfrid in onze streken graaf, maar wordt
ook Dodo genoemd (O.U. 115: nomine Ricfridus, hoc nomine Dodo vocatur").
Naast
Germaanse namen kwamen ook andere in gebruik. Door de invloed van het
Christendom Christelijke namen, zoals Lucas en Mattheus, Oud-Testamentische
namen, zoals Absalom en Adam, en heiligennamen, die echter voor een deel van
Germaanse afkomst waren, zoals Bernhard en Lambert. Er waren ouders, die hun
kinderen noemden naar de legendarische driekoningen: Balthasar, Gaspar en
Melchior.
In de
tijd der Kruistochten kwam één Oosterse naam naar het Westen, die van sultan
Saladin. Deze werd voornaam, familienaam en later naam van een landgoed bij
Nijkerk, ac 1618 (van den) Salentijn (Dijkrol van Arkemeen; vgl. Bach 326). Ook
namen uit ridderromans vonden in de latere middeleeuwen als voornamen ingang, b.v.
Lancelot en Ogier.
Verschillende
vreemde namen werden verkort: Andreas tot Drees, Lucas tot Luuks (Loeks),
Matthias tot Tias (Ties, niet te verwarren met germ. Tiasso. fri. Tjasse),
Pancratius tot Kraats, Thomas tot Maes.
Toen de
dubbele namen in gebruik kwamen, heeft men in zeer vele gevallen eeuwen lang
vormen als Matthias Jansz., Gerben Sickes, Coop Daamen gebruikt: het tweede deel
was dan de naam van de vader; een vaste familienaam bezat men niet, tenzij deze
er achter geplaatst werd, of Jansz., Sickes en Daamen als familienaam gefixeerd
werden. Vaste familienamen zijn op verschillende tijden en in verschillende mate
ingevoerd; deze verschillen hangen samen met landstreek, de tegenstelling stad
en platteland, stand. In het Oosten waren de familienamen vaak vaster bij
boeren, die op een erf woonden, dat reeds in de 15e eeuw een vaste naam had, en
die zich naar dat erf noemden. De adel bezat reeds vroeg een vaste naam, vaak
verbonden aan een kasteel. In de steden waren het de regerende geslachten, die
al vroeg de gewoonte van de edelen volgden, maar Gent, Brugge en Dordrecht waren
Amsterdam voor; te Kampen, ook een oudere stad, waren Kenneken, De Rode, Scilder
en Touslagher in de 14e eeuw vaste familienamen. Echter was in de 18e eeuw zowel
in onze steden als op het platteland een groot deel van de bevolking zonder zulk
een vaste naam en bracht de Franse tijd eerst een grote verandering.
Veel
familienamen zijn patronymica, ze ontstonden uit de naam van een vader;
Willemsen, Serrarens zijn zulke namen. Meestal is -ens, -sen een afkorting van
zoon, maar in namen als Boelens kan men een gen. plur. zien (Bolines, bij Boli)
en in Frederiks een gen. sing. Talrijke familienamen op -ing, -inge, -inga
behoren bij PN, evenals vele pln. op -ingen (zie -ing). Ook gebruikte men de
plaats van herkomst: Van Groningen enz.; uit een Limburgse bron in de 15e eeuw:
Wyllem yn gheen Slade, Meus van den Ende, Giel van den Baent, Marcelis van den
Leymculen. Beroepsnamen als Goudsmit en Vasbinder werden familienamen; Meier,
Smeijers, Scholte, Maarschalk herinneren aan ambten en standen. Bijnamen werden
vaste namen en huisnamen. In Hollandse oorkonden van de 13e eeuw komen voor:
Wouter Paesdagh (1241), Henricus dictus Priester (van Zuid-Beveland, 1276),
Johannes dictus Westfalinc (1275), Welebrordus dictus Nannekyn die Vliegher
(1275), Heynric die men heet de Roover (burggraaf van Montfoort, 1298). In
Utrecht vindt men Theodericus dictus Splinter (van Loenersloot, 1258).
De Friese
familienamen op -a, -inga, -ma en -stra zijn voor een zeer groot deel
afleidingen van PN. Albronda en Tjarda zijn b.v. gen. plur. van Albrand (Aldbraht)
en Thiard (Thithard); Enuma betekent niet "van Enum", maar is de zwak
verbogen mansnaam Ene. Namen op -ma
behoren vaak bij -man, blijkens oude vormen als Luidemena, Sirickesmona. Ook
werd -ama "bij topografisch gebruik" -urn, zodat de pln. Hitzum
ontstond uit de PN (gen.) Hitzama; lkum is een verkorting van lckemahuys (bij
verklw. van PN Hidde en Ye). Omgekeerd kan de familienaam Deersma bij analogie
afgeleid zijn van de pin. Deersum. De uitgang -stra is een oude gen. plur. van
sater "bewoner", eigenlijk "zitter"; Jouke Terpstra is dus
Jouke van de terpbewoners. Sater komt in pin. ook buiten Friesland voor, tot in
Zuid-Holland (zie sate). Vormen op -inga waren oorspronkelijk ook patronymica in
de gen. plur.; Heslin ga is een van de Heslingen, de zonen of lieden die bij
Hessel behoorden; in jongere vormen is het eerste lid ook gen. sing., zoals in
Harinxma en Pietersma.
Verder
moeten we verwijzen naar de literatuur over onze voor- en achtemamen
A.
Bach, Die deutschen Personennamen, 1943. -E. Forstemann, Altdeutsches Namenbuch
I Personennamen ll, 1901. -P. J. Meertens, Zeeuwse familienamen, 1947. -J. A.
Meijers en J. L. Luitingh, Onze voornamen, 1948. - K. Roelandts en P. J.
Meertens, Nederlandse familienamen in historisch perspectief (Bijdr. en Meded.
Naamkundecomm. der Kon. Ak. v. Wet. ll), 1952. -J. van der Schaar, Uit de
wordingsgeschiedenis der Hollandse doop- en familienamen. 1953. -M. Schonfeld, Wörterbuch
der altgermanischen Personen- und Völkernamen, 1911. -E. Schwarz, Deutsche
Namenforschung I, 1949. -A. E. H. Swaen, Nederlandsche geslachtsnamen, 1942. -W.
de Vries, Friese Persoonsnamen (1952) (= Fr. Pn.).
Een
andere groep omvat de migratienamen, van elders ingevoerde pIn., zoals
Austerlitz, Egypte, Elba, De Krim, Lombok, Moskou en Napels. Een veel oudere
groep is verzameld onder het hoofd Paveien. Ook binnen onze grenzen zijn namen
verhuisd: Stein bij Gouda is genoemd naar een heer, die uit het Limburgse Stein
kwam; Zuidwijk bij Boskoop werd in leen gegeven aan de heer van Zuidwijk te
Wassenaar (P. Rnl. 44, 50). In onze tijd werden nieuwe dorpen en steden gesticht
en ging men daarvoor namen bedenken. Zulke namen zijn b.v. Heveadorp,
Julianadorp, Nijverdal en IJmuiden. Ze worden niet besproken, evenals de nieuwe
namen in de drooggelegde Zuiderzee, waar men naast Flevoland en Lelystad ook
namen van vroegere, verdwenen dorpen met meer en minder succes deed herleven,
zoals Emmeloord, Markenesse en Rutten.
Een
belangrijke, maar nog onvoldoende bestudeerde groep wordt gevormd door namen,
die herinneren aan de rechtspraak en rechtsgewoonten in vroeger tijd zie b.v.
onder kaak, maal, radstake en schuppe). En dan was er nog onze fantasie, die
pessimistische of optimistische bedenksels en invallen verbond aan een of andere
plaatsnaam. Niemandsvrient was de naam van een middeleeuwse tol bij Sliedrecht;
de tol, waarnaar Tolen in Zeeland is genoemd, heette ook Hardestoc. Bonrepas bij
Schoonhoven (Z.H.) en Bonaventura, een polder in de Hoekse Waard (Z.H.) zijn een
tegenhanger van namen als Boerenverdriet en Tranendal.
Een deel van onze pIn. is van voor-Romeinse oorsprong. Gysseling waagde een poging, om de taal der voorhistorische namen te reconstrueren. Hij vermoedt in het "Belgisch", dat toen in de Nederlanden gesproken werd (ws. niet in de Friese streken), een Indo-Europese bovenlaag en een niet-Indo-Europese onderlaag. De woordenschat is zeer verwant met het Keltisch. Kenmerkende suffixen zijn -are, -one, -apt: (in waternamen), -iu, -aciu, -anniu (nederzettingsnamen). Zo wordt b.v. Alfen verklaard uit Alb-anniu "aan de witte", Renen uit Hreniu "aan de Rijn". Jong-Keltische
namen zoals Lugdunum Batavorum (bij Katwijk aan de Rijnmond) en Noviomagus
(Nijmegen) zullen door de Romeinen zijn geïmporteerd; zie voor het laatste
magus. Elementen van Romeinse oorsprong zijn castrum (castellum) en ws.
trajectum; zie kaster en trecht. In de Romeinse periode en ook nog daarna
ontstonden Gallo-Romeinse namen, op -iacum en -inium, geplaatst achter een
Latijnse of voor-Latijnse naam. Daarna volgde in het Z. het Romaans, in het N.
het Germaans (Oud-Nederlands) het Belgisch op.
De
namengroep op -ake(n) is ook voor ons land van belang. Lindemans meent, dat deze
niet uit de Gallo-Romeinse tijd stamt, maar uit de Merovingische of
Karolingische periode. De pIn. Lanaken (uit Lodinaken), bij Maastricht in België
gelegen, is samengesteld met een Germaanse PN (Hlodo). Ook van de Zuid-Limburgse
namen Beutenaken, Etenaken en Sippenaken valt hetzelfde te vermoeden; zie verder
-aken. De pin. op -iacum komen later ook voor met het suffix -ich of -ik. Wil
men een deel van onze pIn. op -ik tot deze groep rekenen en ze Keltisch blijven
noemen of liever Belgisch gaan dopen, en de tijd van ontstaan plaatsen in de
na-Romeinse periode of misschien ver daarvóór, dan blijft de moeilijkheid, dat
overgeleverde oude vormen meestalontbreken, en bovendien de kans bestaat, dat
inlandse namen (Germaanse of oudere) door de Romeinen gelatiniseerd werden.
Onder voorbehoud zullen we enkele van deze -ik-namen noemen. BIerik (L.) heet op
de Tabula Peutingeriana Blariaco, waarin men met Schonfeld een afleiding van de
Keltische PN Blarus kan zien (Ts. 36, 163, waar ook Elderik, Lopik en Maurik met
Keltische PN in verband gebracht worden). Ook Blaricum (N.H.) kan men hiermee
verklaren, door aan te nemen, dat Blarik onder de invloed van Bussum en
Hilversum Blorik-hem werd. Men kan echter ook uitgaan van e:en germ. PN Blader-(ic);
vgl. Bladrikeshem (ge eeuw in Rijnland; Stoet 74). Op de zoëven genoemde
Romeinse kaart komen Laur[iaco] en Mannaritio voor; het tweede ligt ongeveer ter
plaatse van Maurik (G.), het eerste ws. ten W. van Utrecht. Welligt ten Z. van
Utrecht Loerik, waar Romeinse oudheden zijn gevonden, en vertoefde keizer
Constans in 341 in een plaats Lauriacum, maar deze schaarse gegevens veroorloven
ons niet om tot een conclusie te komen. Lorich in Rijnland is af te leiden van
Laur(i)acum, maar ook van lat. 10rica, omwalling, omheining (K.aspers, naar Vannérus,
B.N.F. I 115). Hetzelfde geldt van Ginneken (N.B.), ac 1277 Gynneken, ao 1303
Ghinneke (Habets 45, 90), dat te vergelijken is met Gemmenich bij Verviers,
Gimneé bij Namen en Genck in Belgisch Limburg, met de oude vormen Giminiáca,
Geminiaca en Genike (Mansion 48, Vincent 64), door Mansion van Gimmo afgeleid,
door Vincent van de Keltische PN Geminius.
Van
slechts een zeer klein gedeelte van onze pIn. kan men onderstellen, dat ze zijn
samengesteld met Germaanse namen van godheden. Jan de Vries behandelde Ermelo,
Franeker en Vronlo (Vronen bij Schagen, nu St. Pancras). Ermelo (aC 855 lrminlo)
zou het bos kunnen zijn, waar de krijgsgod lrmin (ws. bijnaam van Tiwaz) werd
vereerd; Franeker en Vronlo kunnen mogelijk herinneren aan Fró (Ts 51, 118-
121); zie echter ook bij akker. Het in 1085 genoemde Fronakre is echter niet de
Friese stad Franeker, maar V
Er zijn
redenen om onze pIn. te verdelen in een noordelijke (Friese), een oostelijke
(Saksische) en een westelijke en zuidelijke (Frankische) groep. De geschiedenis
van onze taal en de indeling van onze dialecten maken deze driedeling
aannemelijk. Maar er zijn ook redenen om niet te veel op zulk een eenvoudig
schema te vert
De
oostelijke (Saksische, Westfaalse) invloeden in onze toponymie
zou ik hoger willen schatten dan Slicher van Bath. Deze meent, dat de
invloed van Friese kolonisatie en van de Karolingische en daarin
opgenomen Christelijke cultuur, uitstralend van het centrum Utrecht, duidelijk
zijn aan te wijzen, maar een oostelijke invloed niet. Aan de hand van
namengroepen reconstrueerde hij een Oostnederlandse nederzettingsgeschiedenis;
de -heim-, -voorde-, -apa-, en -laar-namen zouden op Frankische invloed wijzen.
Ik geloof, dat oostelijke invloeden reeds lang vóór de 13e eeuw merkbaar
waren, zelfs ten W. van de IJsel; ze kunnen eerder gewerkt hebben dan
"Frankische" invloeden, maar ook gelijktijdig daarmee. Naarding toonde
aan, dat Friese ("litorale") invloeden op de naamgeving in de vroege
middeleeuwen bestonden, niet alleen in Drente, maar mogelijk nog zuidelijker.
Voor het Z. en W. is de term Frankische invloed bruikbaar, maar toch was er in
de naamgeving verschil tussen het kustgebied (Vlaanderen, Zeeland, Holland), het
Brabantse land en de Ripuarische streken, bij de Maas. Aan de kust mag men
Friese invloeden aannemen, in het Z. van Limburg een merkbare Romeinse of
Romaanse invloed. De dorpsnaam Vaals behoort bij lat. vallis, Klimmen (Clumam,
Clumae) ws. bij columen, hoogte of top, Cartiels bij Gulpen is het fra. courtil,
boerderij, en Colmont bij Voerendaal evenals Chaumont calvus mons , kale berg;
voor Wilre zie weiier. De dorpsnaam Rokkanje (Z.H.), Romaans van uiterlijk, kan
ik niet verklaren; ac 1220 Atardus .de Rochainge (O.H.Z. I 269), ac 1389/90
Rockangierwael (V.M. III 546), d.i. de plas de Waal bij dit dorp.
De
toponymie moet oppassen om niet te verdrinken in een zee van "stof",
van plaatselijke bijzonderheden. Ze heeft behoefte aan een samenvatting van de
stof, aan het stellen van algemene vragen, die verder reiken dan de grens van
gewest of land. Maar anderzijds levert het locaal en regionaalonderzoek talrijke
gegevens, die onmisbaar zijn om tot een overzicht en tot inzicht te komen, en om
halve of vage " verklaringen" op bevredigende wijze aan te vullen.
Terecht schrijft De Haan, dat vooral de "minor names" het best
begrepen kunnen worden door mensen met studiezin uit eigen omgeving. Ook
kleinigheden kunnen hun waarde hebben. Waarom heet het gehucht Koeberg bij
Splang (N.B.) zo? Omdat hier in 1388 op een "berg" een koe geslacht en
gebraden werd, na een grensbepaling tussen Holland en Brabant (V.M. III 489,
490). De Wolfsbaak was een paal in het veld bij Schoonlo (Dr.), omdat hier in
1772 een wolf gedood werd. In 1610 koopt Daniël de Hertain, heer van Marquette
(uit Henegouwen) het huis te Heemskerk (N.H.). Met toestemming der Staten van
Holland verandert hij de naam in Marquette. Toen in Den Ham (Ov.) een kerk werd
gesticht, noemde men het dorp Blankenham, naar bisschop Frederik van Blankenheim.
Ook kunnen min of meer anecdotische bizonderheden verhelderend werken, zonder
dat jaar en dag genoemd worden. De polder Morsebel bij Oegstgeest heet
vermoedelijk zo, omdat ze een watermolen bezat, waarvan het scheprad
"morste", dus water doorliet. Sinte Komkommer noemen de boeren een
polder bij Steenbergen (N.B.),die genoemd is naar Sinte Ontkommer of Sancta
Wilgefortis (nml. ontcommer "redder uit de nood").
Heilo
("heilig bos") behoort evenals Hargen (eveneens bij Alkmaar, N.H.) en
Wijhe (Ov.) wellicht tot de sfeer van het heidendom. Maar Heiligerlee (Gr.) is
een Christelijke naam, evenals de Sint- en Maria- namen en de zeer talrijke
namen van percelen, huizen en wateren als Abtskamp, Decanije, Fikkerij (Vicalie),
Klokstouwelan, Lampenhuis, MuDniksloot, Pastoorswetering, Presterlan, Waslicht
en Wynlan (Wijnland). Deze namen zijn vooral uit het Noorden en Oosten van ons
land bekend. Op de es te Emmen (Dr.) liggen een Blood- en een Wijnakker; te
Sellingen (Gr.) ligt een IJzeren akker, herinnerend aan de "ijzeren
koeien" in deze streken, een paar koeien, die de predikant gebruikte,
maar aan zijn opvolger overleverde. De kerk te Ede op de Veluwe bezat eveneens
een Broodakker. Ook in het Westen ontbreken deze aan het leven der oude kerk
herinnerend.e namen niet; bij Velsen vond men in 1334 de Liichtcampe, twee
stukken land, en bij Egmond in 1433 de Kandeler (R.A.E. 229, 913). In 1260 wordt
een terra Suriantelant genoemd (O.H.Z. II, Nal. N° 40), ws. genoemd naar een
seriant (serviënt), dienaar, misdienaar, en ws. gelegen bij 's-Gravenzande. Er
ontbreekt hier een verklarend overzicht, zoals Kalma dat voor Friesland gaf.
Een andere kant van de cultuurhistorie vertonen de naamgroepen, die behoren bij verdwenen bronnen van bestaan, oude vormen van landgebruik, vroegere verkeersmiddelen. Aan de Zeeuwse zoutnering, in zoutketen met behulp van opgedolven moer, herinneren talrijke moerdijken en moerwegen, de Zoutepannenpolder op Zuid-Beveland, het water de Keeten en de Zelke, vroeger een asheuvel te Zierikzee (genoemd naar de zelle, de bij het selbernen verkregen as). De walvisvaart leeft voort in namen van erven en percelen, zoals Groenland en Walvisrib. De Wijnbergen en Wijnstraten van Zuid-Limburg stammen uit de tijd, toen men hier aan wijnbouw deed. Aan andere beroepen herinneren Lijnbaan en Taanderij. In oude namen als Piper, Spelemanninc, des Banghenaers weer ontmoeten we een pijper, een speelman en trommelslager. De Riddervenen, vroeger ten N. van De Bilt (U.) en het huis Ridderbosch te Maartensdijk (U.) herinneren aan de Duitse Orde. Gezamenlijk landgebruik spreekt uit Allemansland, Mande, Samenland, Springmorgen. Posthutten en herbergen de Posthoorn staan langs de oude postwegen. De Aenstaat, een oude naam voor Otterlo, is een herbergnaam. Oude wegen zijn terug te vinden met behulp van oude herbergnamen; de vroegere weg van Apeldoorn noordwaarts loopt langs de N achtegaal en de Papegaai. Over die herbergnamen, zoals Lqis-aan-de-ketting, Houten Wambuis, Rode Hart, Hongerige Wolf is een boek te schrijven; Kalma maakte voor Friesland een begin (Fr. PIn. V 21). Een
aanwijzing, dat ergens bos- of veenarbeiders werkten eb rustten, is de naam
Lavei. Meestoof wijst op de uitgestorven meekrapnijverheid. Op oude kaarten en
in oude papieren komen namen voor, die aan de praehistorie herinneren;
Yserkuylen en Zinderberch behoren bij een primitieve ijzerindustrie, Tamme en
Grevenbergsken kunnen grafheuvels aanduiden. Paasberg, Bakenberg en Spelberg
kunnen in verband staan met de viering van oude Paasgebruiken: spelen met
eieren, branden van paasvuren of bakens. Verdedigingswerken uit verschillende
tijden bleven bewaard in de namen Landweer, Bolwerk, Redoute (Ronduite),
Lunetten, Rampart, Penanten. De spelende volksfantasie bedacht scherts-, spot-
of scheldnamen, ook namen die niets dan vrolijke invallen zijn, of betuigingen
van tevredenheid of wijsheid. Een slecht stuk grond heet het Schraaljammer, maar
een goede Gulden Bodem; naast Verloren Kost komt ook Fijne Kost voor. Sirnon van
Leeuwen dacht, dat het Rapenburg te Leiden, vroeger een weverswijk, genoemd zou
zijn naar de heren van Raephorst, heren van Soeterwoude, op wier gebied deze
wijk ontstond; maar we vinden ook een Rapenburg bij Goutum in Friesland, te
Amsterdam, en te Stoppeldijk in Zeeuws-Vlaanderen, zodat er meer reden is om aan
een schertsnaam te denken, in de trant van Gortebrijhoek (te Nijeveen, Dr.) en
Knollendam. Eveneens zijn spotnamen de Luizenmarktpolder bij Voorhout (Z.H.) en
Vlodorp, dat in 1258 bij Lisse lag (O.H.Z. II 51) en nu als Vlodrop een
Limburgse dorpsnaam is; Krawinkel en Kattenwinkel behoren, evenals Vinkebuurt,
tot een groep, die ook over onze Oostgrens wijd verspreid is. Namen van erven
als Vreet-op, Menop, Halfvasten, Blauwe Schuit, Klaveraas spreken van een andere
geesteshouding dan Altijd-Zorg, Arbeid-Adelt en Vrede-Best. Het was vooral Vinc.
van Wijk, die in Boerderijnamen (Ie dr. 1927) deze naamgeving met kennis van
zaken en ook met liefde heeft behandeld. Spontane naamgeving gaat door tot
vandaag. Oldenzijl en Stitswerd (Gr.) heten bij het volk "Lutje
Brussel". In een nieuwe wijk van een oude stad doopte men een huizenblok
met wat eentonig muurvlak Sing-Sing; in een nog nieuwere wijk heetten twee delen
spoedig Tranendal en Korea, omdat de huren er hoog waren en er wel eens
gekibbeld was.
Slechts
zelden overleven zulke namen de officiële naamgeving, die we] rationeel en ook
systematisch, maar niet ze]den eentonig is. Dat men in de Noordoostpolder een
nieuwe weg Domineesweg doopte, was een goede vondst; deze weg, die het oude
Schokland met Urk verbindt, is genoemd naar de legendarische dominee op Urk, die
op Schokland zou preken, maar onderweg, op zee, zijn preek vergeten was. soms
ontpoppen waternamen zich als PN. De Huibert in de Vijfheren]anden (Z.H.) is
verm. genoemd naar een heer van Everdingen, ,die in 1284 wordt genoemd. De
Zederik (Zeerik) in dezelfde streek kan bij de PN Zieric, Siric behoren, de
Wierik bij Bodegraven (Wiericke) bij de PN Wiric, Widric. Het is mogelijk, dat
Goudriaan (uitspr. Gouriaan), ac 1260 Goudriaen, een kerkdorp, polder en water
in de Alblasserwaard, een verkleinwoord is bij een PN Goderd (Goverd, Godeverd)
of Goor (Goris, Gregorius); vgl. Floertiaen, bij Floor, Floris. Kerstanje, een
wetering ten N.W. van Delft (Z.H.), ac 1339 Castange, ac 1371 Kerstange (R.A.E.
253, 446), later Kerstanje Zijdesloot. Ms. genoemd naar een kastanjeboom (mn]
castaenge, kerstange); toch is een PN mogelijk, b.v. een verklw. van Kerstan (aC
1332 heer Kersetiaen, R.A.E. 220, ws. verklw. van Kerst, vgl. oostndl. Kerstken,
of uit Christianus).
De Noord,
eigenlijk een deel van de Merwede beneden Dordrecht, is ws. genoemd naar een
landpunt bij deze stad, Galgenoord of Noord genoemd (zie oord; Ned. Wat. 146).
De Merwede zelf is ws. naar een bos genoemd (zie wede). Maar de Honte of
Wester-Schelde, vroeger slechts een deel van dit water (aO 1221 Bunta (O.U.
695); ao 1276 super Bonthe (O.H.Z. II 324) kan genoemd zijn naar een aangrenzend
*Hont-ambacht, naar een zekere Bont genoemd (Tack, N.G.N. IX 80). De Beninge (Bieningen)
was een water in Zuid-Rolland, bij Goudswaard; hier lag ook een eiland,
Beeningerland (aO 1246 Beninghe, Beeninge, O.H.Z. 1416, 431; Beininge, ao 985
(O.U. 140) moet wel gelezen worden als benigne (D.B. 371)); ook hier is
samenhang met een PN (Benno, Beno) aannemelijk.
Een recht
stuk van een weg of een weg heet Lange Rak of Gebed-zonder-end, een gebogen deel
kromte of "cruympte", een zeer sterk gebogen deel Schaapshals of
Spijkerboor (Beekman, N.G.N. VII 155 uitvoerig over het laatste woord). Een
bochtige dijk ten W. van Gorinchem doopte men Krinkelwinkel. Waternamen als
Slinge en Waver wijzen ook op een bochtige loop. Tal van veldnamen hebben
betrekking op een ongewone vorm; een ommeloop was een om een ander perceel
rondlopend stuk land, een tuit, evenals een geer en een steek, een puntig stuk,
een naald een lang en smal stuk. Schonfeld (Vldn. III) wijdde aan deze groep een
hoofdstuk, De Vrieze gaf talrijke voorbeelden uit West-Vlaanderen (M.V.N. 25,25)
en Spahr v. d. Hoek voor Friesland (Fr. PIn. IV 54).
Een
"in zijn soort en vorming geheel alleenstaande pIn." is Jutfaas (U.),
ao 1165 (Theodericus de) Judefax, Juytfaes (O.H.Z. I 145). De gissing van Muller
(N.G.N. XII 75) dat twee verkorte heiligennamen zonder bekende aanleiding ruwweg
aaneengehecht zijn, is moeilijk door een betere onderstelling te vervangen. Een
ander unicum is Mokum, de Joodse paam voor Amsterdam; hebr. mokoum
"plaats", mokoum aleph "plaats A = eerste plaats". Soms
wordt een dorp op hoog bevel gedoopt, zoals Nijbroek door de Gelderse graaf
Reinald II in 1328, "die wildernisse, die wy voiltmeer dat Niebroek
geheiten willen hebben" (Nijhof, Gedenkw. 1221).
In het
naamlijstje is (tussen haken) het jaar vermeld, waarin een PN in een Nederlands
oorkondenboek voorkomt. Waar het nodig scheen, zijn namen ingevoegd, ontleend
aan de werken van Biickmann (Bü), Jellinghaus (J) en Mansion (M), of aan de
registers van de Duitse kloosters Fulda (F) en Werden aan de Roer (W), die o.a.
te vinden zijn in het Ostfriesische Urkundenbuch, maar b.v. ook in O.H.Z. ,1 en
O.G.D. I; de tijd, waarin ze ontstonden, mag ruw geschat worden op omstreeks het
jaar 1000 of wat later.
A
Abbo, Adalbrud (W) = Alebrand (1135), Adalgot (855) = Athalgot (855) =
Algot, Adduvard (834), Adlef (713) = Athulef (855), Agilo (726), Aio (855),
Alager (W) = Alger (828), Alarad (855) = Alard, Alfer (834), Alfgot (855), Alold
(1156) = Aloudus (1247), Altelus (1108), Andulf (W) = Athulef,
B
Bado (J), Bakka (M), Baldhari (J), Baldo (W), Baldradus (806), Bardo (J)
= Baerde (1339), Baro (J), Bavo (W), Benno (W), Benzo (1071- '93),
D
Deddi (W), Diding (W), Dieloff (1202), Diteric (W) =
Thiatric (855), Dodo (W), Dodiko (W), Dodin (1034-'58), Duda (? 981), Duuinus (?
981).
E
Ebbo (J), Eberrich (F) = Evurric (F),
F-V
Felizo,
Filoso (Bi.i), Fledrad (793), Fokko (1046) = Vocca W(W), Folcharius (720),
Folkolf (866), Franco (1096), Freso (1131), Fridudagh (850), Vrowinus (1140) =
Frounin (996-1029).
G
Galo (1105), Gaobert (709), Garobert (828), Gazo (W), Gebo
(F), Geldolf (F), Gelo (794), Geravan (814/5), Gero (838), Gerolf (966) = Gerlef
(855), Gerrik = Gerik (W), GisojF), Godescalc (W), Godevert (M) = Goefferd,
Godobrectus (721/2), Godolet (855) = Go- dolf, Grimher (966), Gumarddus (745),
Gumharius (745), Guodlia (867).
H
Habo (W), Haddo (W), Hari, Haring (J), Harilo (Bli), Harke
(1319), Harnodus (1131), Hatto (996), Heia, Heio (W), Helgher (1250) = Elger,
Aldgar, Hemelric (1132) (= Amalric?), Hemezo (1089), Hemmo (966), Henrik (W),
Heppo (? 1141), Herelaef (721), Herewardus (1133), Heriwinus (806), Herkenrad
(1285), Herradus (1063), Hesse (J), Hiddo (806), Hildigaer (797), Himezo (996),
Hobba (J), Hogo (J),Hokilo
(J), Huebald (918/76) = Huboldus, Huobbel, Hunger (838), Huno (866).
I
lbbo (J),
Idclof (1203), Ido (Bli), Ydseboud (1269), ws. = Isanbald (F) = Isinbald (793),
Iko (W), Immo (J), 10 (W), Ipo (W), Ising (J), lvi (W).
J
Jalo (1108), Justaes (1299) = Justacius (1241).
K
Kempe (1290), Kobbo (J), Conradus (914), Coppe (1336),
Cossinus (1226) = Cosyn (1326), Kraft (850), Cralinc (W), Kuko (J), Cuno (1165).
L
Lamp (1202)"Lanzo (W), Letheri (850) = Leterus (947),
Lifarth (1132) = Lefhard, Leffert, Liudger (W), Liudiko (W), Liuthard (1101)
Luthardus (1108), Liutrauan (866), Liudward (W), Liuzo (W) = Luzo (1134).
M
Mago, Magin, Mein (J), Maginharius (726) = Menger (W),
Meginhard (W), Makko (W) = Markward (820), Mannekinus (1153), Mannin (9e eeuw),
Manno (950/3), Marka (M) = Merko (J), Mas(s)o (J), Meginrauan (828), Meginulf
(799) = Menulf (W), Meinzo (1155), Menko (W), Menni (W), Menso (1105), Mentet
(W), Metta (M),
N
Nanduino
(710), Nardgaot (709)Nartbracht (1040), Nitger (918/76), Nothelm (806/9),
Nohtlieb (F)
O
Obbo (982/3), Odbreht (834), Odger (1162), Odmer (W), Odo
(723) = Oda (721), Odo1d (1131), Oger (1260) = Ogier (1297), Ocko (809), Onger
(966), Onsbald (704), Osbruht, Osbraht (866), Osger (820), Oslef (866), Osmund
(W), Otward (1132), Ovo (W) = Ouo (834).
P
Paio (?1132), Pedo (J), Popetet (W), Popiko (W), Popo (W)
= Poppo (866).
R
Radbodus (994) = Radbold (834), Raedbrect (720), Rauan(in
Altraban, Othrauan (866), Liutrauan (866), Uualthraban (855), Wolfraban etc.) =
Hraban (829), Rauangerus (708), Hravaningus (828), Razo (W), Regenbert (F),
Regenmarus (D.B. 277) = Remarus (1223), Reginger (805) = Reinger (950/3),
Reginhard (F), Renzo (W), Ricbreht (834) = Ricbrat (966), Ricgerd (W), Rycoud
(1292) = Ryckel (1356), Rikwi (W), Rimbraht (855), Hrod-, Hrothi- (J), Hrodbert
(796), Hrodger (855), = Hrodgaer (793), Hrothgering (W), Hrodhard (W), Hrodlef
(855).
S
Sali (J), Saliko (966), Sasse, Sahso (J), Saxger (866) =
Sahsger (855), Saxo (? 1127), Sibrand (W) = Sibraht (W), Sibuko (W), Siger (W),
Sigibirn (W), Sigiric (834) = Siric (W), Sigerip (1202), Sigizo (1019), Sikko
(W), Sileph (1105), Synodt (1202), Snelbraht (850), Snelger (1135), Snello (W),
Stoto (J), Suaf (850), Suuedo (838), Swidbrecht (J), Suidhard (J), Suitger
(838).
T
Tabo (W), Tado (W), Tammo (Bii) = Tamo (W), Thancardus (1222)
= Thancward (W), Tanco (1122), Thathumer (799)' = Dethmer, Thegen (844/64),
Themo (1126), Thiadheri (W) = Theotharius (786), Thiado (966) = Tiedo (1076),
Thiadulf (793), Thiadward (W) = Tiaderd (W) = Tjaard, Thiatlef (855) = Thiedolf
= Dieloff, Tiebo (866), Tiemo (1063) = Themo (1126), Tio (W).
U
Ubbo (W), Ubilin (941), Uddo (834), Uffo (1040), Ulbold
(1298) = Wulfbold, Ulvrik (W) = Ulricus (1105) = Wulfric, Unarch (1156) =
Unruoch (1006), Uno (W), Uodel (867), Uvo (W).
W
Waddo (J), Waddyn (1327), Waldbert (834) = Waldbraht (W),
Uualdger (914) = Walcher (916), Waldo (1122), Uuala (828), UUaningus (745),
Uarmundus (828), UUaterus (994), Watzo (1093), Wazo (W), Wibrath
(834), Uuicmannus (956), Wido (723), Widric (W) = Wiroc (966) = Wiricus (1241) =
Viricus (1152), Uuigher (966), Wihard (W), Wini (W), Winithere (1063) =
Wintharius (706), Winod (W), Wio (1108), Wisso (1292), Witto (1203), Woubrectus (1233)
= Woltbraht (1142/8), UUulfar (950/3) = Wlfhere (996), Vulfini (828).
Uit: H.J. Moerman, Nederlandse
plaatsnamen, een overzicht, Leiden 1956
|