achtergronden
Start OmhoogErectiele disfunctieStart

 

Nederlandse plaatsnamen en namenlijst

 van oude namen

Een groot deel van onze plaatsnamen (pln.) is samengesteld met persoonsnamen (PN). In de vroegere middeleeuwen duidde men personen aan met één, meestal tweedelige, naam. Later, omstreeks 1000, kwamen dubbele namen in gebruik: een voornaam, gevolgd door een niet erfelijke toenaam; hieruit ontstond later een erfelijke achter- of familienaam. De tweedelige namen, van Germaanse oorsprong, waren opzettelijk gecomponeerd (Dietmar, "de bij het volk beroemde"); ze bestonden echter ook uit naast elkaar geplaatste woorden (Wolfram, "wolf-raaf"), die dikwijls niet meer begrepen werden (Hadufrid, "strijd-vrede").

Bovendien werden de namen van kinderen meermalen gevormd uit die der ouders, zodat verwanten één lid gemeen konden hebben. Othrauan en Luitrauan zijn omstreeks de 10e eeuw gebroeders op Tessel; Thiatlind is de dochter van Aldhert en de moeder van Reginhert (O.U.49).

In 712 is Amhald een zoon van Willihald, in 799 00dwerc de vader van 00dhelm (O.U. 21). Er konden "omkeringen" ontstaan: naast Ans lef vindt men Liofans, naast Gangulf Wolfgang, naast Nanduin Winand, naast Redhald Baldrad. Mochten de ouders al prijs stellen op een "mooie" naam, de dagelijkse omgang bracht, evenals nu, verkorting en vereenvoudiging. Er ontstonden korte vormen, vleinamen, hypocritische namen, lalnamen.

Dirc was een verkorting van Dideric, Lu of van Ludolf. Men vormde een nieuwe naam uit het eerste of tweede lid: Koenraad werd Koen, Wolfhraht Wolf; Ahhe, Mette, Sahhe kunnen zijn ontstaan uit Adalhert, Mechteld en Sashert. Echte stamelnamen, die vooral in het Fries bewaard bleven, zijn Dukke uit Dirkje, Kanne uit Johanna, Pihe uit Sibren. Achter de korte namen kwamen uitgangen, verkleinende of kozende, maar ook andere. Behalve -0 en -e (vgl. de in het Noorden gebruikte voornamen als Boelo, Haio, Hette, Teake) komen b.v. -iso, -et, -tet, -inzo en -iko voor. Enkele vb. zijn: lmmo (lrminfrid), Lampo (Lamprecht), Lanzo ( Lamhertus of Lantfredus), Reinzo (Reinald), Uptet, Wihet.

Ook de Germanen bezaten echter reeds korte roepnamen of bijnamen, zoals Bruno en Franko. Wil men korte namen uit tweedelige vorm verklaren, dan is het gewenst alleen namen te gebruiken, die naast volledige namen in historische bronnen voorkomen (b.v. "Folcolf. cognomento Foc", O.H.Z. 1108). Het kan echter voorkomen, dat de volledige en de korte naain van eenzelfde persoon niet met elkaar samenhangen; een aartsbisschop van Maagdenburg heet rond 1000 Walthart, maar ook Dodico, en een eeuweerder is Ricfrid in onze streken graaf, maar wordt ook Dodo genoemd (O.U. 115: nomine Ricfridus, hoc nomine Dodo vocatur").

Naast Germaanse namen kwamen ook andere in gebruik. Door de invloed van het Christendom Christelijke namen, zoals Lucas en Mattheus, Oud-Testamentische namen, zoals Absalom en Adam, en heiligennamen, die echter voor een deel van Germaanse afkomst waren, zoals Bernhard en Lambert. Er waren ouders, die hun kinderen noemden naar de legendarische driekoningen: Balthasar, Gaspar en Melchior.

In de tijd der Kruistochten kwam één Oosterse naam naar het Westen, die van sultan Saladin. Deze werd voornaam, familienaam en later naam van een landgoed bij Nijkerk, ac 1618 (van den) Salentijn (Dijkrol van Arkemeen; vgl. Bach 326). Ook namen uit ridderromans vonden in de latere middeleeuwen als voornamen ingang, b.v. Lancelot en Ogier.

Verschillende vreemde namen werden verkort: Andreas tot Drees, Lucas tot Luuks (Loeks), Matthias tot Tias (Ties, niet te verwarren met germ. Tiasso. fri. Tjasse), Pancratius tot Kraats, Thomas tot Maes.

Toen de dubbele namen in gebruik kwamen, heeft men in zeer vele gevallen eeuwen lang vormen als Matthias Jansz., Gerben Sickes, Coop Daamen gebruikt: het tweede deel was dan de naam van de vader; een vaste familienaam bezat men niet, tenzij deze er achter geplaatst werd, of Jansz., Sickes en Daamen als familienaam gefixeerd werden. Vaste familienamen zijn op verschillende tijden en in verschillende mate ingevoerd; deze verschillen hangen samen met landstreek, de tegenstelling stad en platteland, stand. In het Oosten waren de familienamen vaak vaster bij boeren, die op een erf woonden, dat reeds in de 15e eeuw een vaste naam had, en die zich naar dat erf noemden. De adel bezat reeds vroeg een vaste naam, vaak verbonden aan een kasteel. In de steden waren het de regerende geslachten, die al vroeg de gewoonte van de edelen volgden, maar Gent, Brugge en Dordrecht waren Amsterdam voor; te Kampen, ook een oudere stad, waren Kenneken, De Rode, Scilder en Touslagher in de 14e eeuw vaste familienamen. Echter was in de 18e eeuw zowel in onze steden als op het platteland een groot deel van de bevolking zonder zulk een vaste naam en bracht de Franse tijd eerst een grote verandering.

Veel familienamen zijn patronymica, ze ontstonden uit de naam van een vader; Willemsen, Serrarens zijn zulke namen. Meestal is -ens, -sen een afkorting van zoon, maar in namen als Boelens kan men een gen. plur. zien (Bolines, bij Boli) en in Frederiks een gen. sing. Talrijke familienamen op -ing, -inge, -inga behoren bij PN, evenals vele pln. op -ingen (zie -ing). Ook gebruikte men de plaats van herkomst: Van Groningen enz.; uit een Limburgse bron in de 15e eeuw: Wyllem yn gheen Slade, Meus van den Ende, Giel van den Baent, Marcelis van den Leymculen. Beroepsnamen als Goudsmit en Vasbinder werden familienamen; Meier, Smeijers, Scholte, Maarschalk herinneren aan ambten en standen. Bijnamen werden vaste namen en huisnamen. In Hollandse oorkonden van de 13e eeuw komen voor: Wouter Paesdagh (1241), Henricus dictus Priester (van Zuid-Beveland, 1276), Johannes dictus Westfalinc (1275), Welebrordus dictus Nannekyn die Vliegher (1275), Heynric die men heet de Roover (burggraaf van Montfoort, 1298). In Utrecht vindt men Theodericus dictus Splinter (van Loenersloot, 1258).

De Friese familienamen op -a, -inga, -ma en -stra zijn voor een zeer groot deel afleidingen van PN. Albronda en Tjarda zijn b.v. gen. plur. van Albrand (Aldbraht) en Thiard (Thithard); Enuma betekent niet "van Enum", maar is de zwak verbogen mansnaam Ene. Namen op  -ma behoren vaak bij -man, blijkens oude vormen als Luidemena, Sirickesmona. Ook werd -ama "bij topografisch gebruik" -urn, zodat de pln. Hitzum ontstond uit de PN (gen.) Hitzama; lkum is een verkorting van lckemahuys (bij verklw. van PN Hidde en Ye). Omgekeerd kan de familienaam Deersma bij analogie afgeleid zijn van de pin. Deersum. De uitgang -stra is een oude gen. plur. van sater "bewoner", eigenlijk "zitter"; Jouke Terpstra is dus Jouke van de terpbewoners. Sater komt in pin. ook buiten Friesland voor, tot in Zuid-Holland (zie sate). Vormen op -inga waren oorspronkelijk ook patronymica in de gen. plur.; Heslin ga is een van de Heslingen, de zonen of lieden die bij Hessel behoorden; in jongere vormen is het eerste lid ook gen. sing., zoals in Harinxma en Pietersma.

Verder moeten we verwijzen naar de literatuur over onze voor- en achtemamen

A. Bach, Die deutschen Personennamen, 1943. -E. Forstemann, Altdeutsches Namenbuch I Personennamen ll, 1901. -P. J. Meertens, Zeeuwse familienamen, 1947. -J. A. Meijers en J. L. Luitingh, Onze voornamen, 1948. - K. Roelandts en P. J. Meertens, Nederlandse familienamen in historisch perspectief (Bijdr. en Meded. Naamkundecomm. der Kon. Ak. v. Wet. ll), 1952. -J. van der Schaar, Uit de wordingsgeschiedenis der Hollandse doop- en familienamen. 1953. -M. Schonfeld, Wörterbuch der altgermanischen Personen- und Völkernamen, 1911. -E. Schwarz, Deutsche Namenforschung I, 1949. -A. E. H. Swaen, Nederlandsche geslachtsnamen, 1942. -W. de Vries, Friese Persoonsnamen (1952) (= Fr. Pn.).

 

Een andere groep omvat de migratienamen, van elders ingevoerde pIn., zoals Austerlitz, Egypte, Elba, De Krim, Lombok, Moskou en Napels. Een veel oudere groep is verzameld onder het hoofd Paveien. Ook binnen onze grenzen zijn namen verhuisd: Stein bij Gouda is genoemd naar een heer, die uit het Limburgse Stein kwam; Zuidwijk bij Boskoop werd in leen gegeven aan de heer van Zuidwijk te Wassenaar (P. Rnl. 44, 50). In onze tijd werden nieuwe dorpen en steden gesticht en ging men daarvoor namen bedenken. Zulke namen zijn b.v. Heveadorp, Julianadorp, Nijverdal en IJmuiden. Ze worden niet besproken, evenals de nieuwe namen in de drooggelegde Zuiderzee, waar men naast Flevoland en Lelystad ook namen van vroegere, verdwenen dorpen met meer en minder succes deed herleven, zoals Emmeloord, Markenesse en Rutten.

Een belangrijke, maar nog onvoldoende bestudeerde groep wordt gevormd door namen, die herinneren aan de rechtspraak en rechtsgewoonten in vroeger tijd zie b.v. onder kaak, maal, radstake en schuppe). En dan was er nog onze fantasie, die pessimistische of optimistische bedenksels en invallen verbond aan een of andere plaatsnaam. Niemandsvrient was de naam van een middeleeuwse tol bij Sliedrecht; de tol, waarnaar Tolen in Zeeland is genoemd, heette ook Hardestoc. Bonrepas bij Schoonhoven (Z.H.) en Bonaventura, een polder in de Hoekse Waard (Z.H.) zijn een tegenhanger van namen als Boerenverdriet en Tranendal.

Een deel van onze pIn. is van voor-Romeinse oorsprong. Gysseling waagde een poging, om de taal der voorhistorische namen te reconstrueren. Hij vermoedt in het "Belgisch", dat toen in de Nederlanden gesproken werd (ws. niet in de Friese streken), een Indo-Europese bovenlaag en een niet-Indo-Europese onderlaag. De woordenschat is zeer verwant met het Keltisch. Kenmerkende suffixen zijn -are, -one, -apt: (in waternamen), -iu, -aciu, -anniu (nederzettingsnamen). Zo wordt b.v. Alfen verklaard uit Alb-anniu "aan de witte", Renen uit Hreniu "aan de Rijn".

Jong-Keltische namen zoals Lugdunum Batavorum (bij Katwijk aan de Rijnmond) en Noviomagus (Nijmegen) zullen door de Romeinen zijn geïmporteerd; zie voor het laatste magus. Elementen van Romeinse oorsprong zijn castrum (castellum) en ws. trajectum; zie kaster en trecht. In de Romeinse periode en ook nog daarna ontstonden Gallo-Romeinse namen, op -iacum en -inium, geplaatst achter een Latijnse of voor-Latijnse naam. Daarna volgde in het Z. het Romaans, in het N. het Germaans (Oud-Nederlands) het Belgisch op.

De namengroep op -ake(n) is ook voor ons land van belang. Lindemans meent, dat deze niet uit de Gallo-Romeinse tijd stamt, maar uit de Merovingische of Karolingische periode. De pIn. Lanaken (uit Lodinaken), bij Maastricht in België gelegen, is samengesteld met een Germaanse PN (Hlodo). Ook van de Zuid-Limburgse namen Beutenaken, Etenaken en Sippenaken valt hetzelfde te vermoeden; zie verder -aken. De pin. op -iacum komen later ook voor met het suffix -ich of -ik. Wil men een deel van onze pIn. op -ik tot deze groep rekenen en ze Keltisch blijven noemen of liever Belgisch gaan dopen, en de tijd van ontstaan plaatsen in de na-Romeinse periode of misschien ver daarvóór, dan blijft de moeilijkheid, dat overgeleverde oude vormen meestalontbreken, en bovendien de kans bestaat, dat inlandse namen (Germaanse of oudere) door de Romeinen gelatiniseerd werden. Onder voorbehoud zullen we enkele van deze -ik-namen noemen. BIerik (L.) heet op de Tabula Peutingeriana Blariaco, waarin men met Schonfeld een afleiding van de Keltische PN Blarus kan zien (Ts. 36, 163, waar ook Elderik, Lopik en Maurik met Keltische PN in verband gebracht worden). Ook Blaricum (N.H.) kan men hiermee verklaren, door aan te nemen, dat Blarik onder de invloed van Bussum en Hilversum Blorik-hem werd. Men kan echter ook uitgaan van e:en germ. PN Blader-(ic); vgl. Bladrikeshem (ge eeuw in Rijnland; Stoet 74). Op de zoëven genoemde Romeinse kaart komen Laur[iaco] en Mannaritio voor; het tweede ligt ongeveer ter plaatse van Maurik (G.), het eerste ws. ten W. van Utrecht. Welligt ten Z. van Utrecht Loerik, waar Romeinse oudheden zijn gevonden, en vertoefde keizer Constans in 341 in een plaats Lauriacum, maar deze schaarse gegevens veroorloven ons niet om tot een conclusie te komen. Lorich in Rijnland is af te leiden van Laur(i)acum, maar ook van lat. 10rica, omwalling, omheining (K.aspers, naar Vannérus, B.N.F. I 115). Hetzelfde geldt van Ginneken (N.B.), ac 1277 Gynneken, ao 1303 Ghinneke (Habets 45, 90), dat te vergelijken is met Gemmenich bij Verviers, Gimneé bij Namen en Genck in Belgisch Limburg, met de oude vormen Giminiáca, Geminiaca en Genike (Mansion 48, Vincent 64), door Mansion van Gimmo afgeleid, door Vincent van de Keltische PN Geminius.

Van slechts een zeer klein gedeelte van onze pIn. kan men onderstellen, dat ze zijn samengesteld met Germaanse namen van godheden. Jan de Vries behandelde Ermelo, Franeker en Vronlo (Vronen bij Schagen, nu St. Pancras). Ermelo (aC 855 lrminlo) zou het bos kunnen zijn, waar de krijgsgod lrmin (ws. bijnaam van Tiwaz) werd vereerd; Franeker en Vronlo kunnen mogelijk herinneren aan Fró (Ts 51, 118- 121); zie echter ook bij akker. Het in 1085 genoemde Fronakre is echter niet de Friese stad Franeker, maar V rouw enakker bij Aalsmeer (N.H.); voor Ermelo zie 100. Nog onzekerder is het verband tussen de Brabantse dorpsnaam Zundert en een in een inscriptie genoemde Dea Sandraudiga; hierover schreef het laatst Gutenbrunner (vgl. N.G.N. XI3).

Er zijn redenen om onze pIn. te verdelen in een noordelijke (Friese), een oostelijke (Saksische) en een westelijke en zuidelijke (Frankische) groep. De geschiedenis van onze taal en de indeling van onze dialecten maken deze driedeling aannemelijk. Maar er zijn ook redenen om niet te veel op zulk een eenvoudig schema te vert rouw en. Talrijke elementen van pIn. zijn algemeen-Germaans, andere voor-Germaans of Romaans. De later ingevoerde begrippen Ingvaeoons en Belgisch, hoe nuttig ook, maken de zaak niet eenvoudiger, te meer, omdat ze nog in een toestand van wording verkeren. De Friese, Saksische en Frankische "talen"  hebben vroeger niet steeds hetzelfde gebied bestreken. Het Friese taalgebied was eenmaal groter, ook blijkens het voorkomen van Friese toponymiasche elementen. Friese invloeden buiten Friesland kunnen berusten op expansie van het Friese taalgebied (zoals in Groningen en Noord-Holland), maar ook op kolonisatie in vroeger tijd (zoals bij de vroegere Maasmond in Zuid-Holland); kleine groepen Friese kolonisten vestigden zich in Z.O.-Drente, in delen van Overijsel en in Zuid-Holland, waar "Friezen en andere vreemdelingen" zich in 1252 neerzetten ten N.O. van Leiden (O.H.Z. 1566). De vraag is echter, of deze emigranten sporen achterlieten, al was het alleen maar in de veldnamen. Namen als Frieswijk, Vriezendijk, Friezenstraat kunnen een aanwijzing zijn voor Friese vestiging, maar moeten toch toegelicht worden met behulp van historische gegevens, alleen reeds, omdat Freso, Vreze ook een PN en FN is. Als het in het St. Maartensregister genoemde Fresionounic Vreeswijk is, dan kan men inderdaad denken aan een Friese vestiging ten Z. van Utrecht, reeds in de ge eeuw. Maar is het niet merkwaardig dat reeds in 777 een gouw bij Eisleben, ten Z. van Maagdenburg, Fresionoveld heet (B.N.F. 1148)? Ook voor. de Zuidduitse pIn. Friesheim en voor Friesenheim in de Elzas verdedigt Schwarz samenstelling met een volksnaam (B.N.F. II 54); zie echter Christmann, die aan de PN Friso denkt (B.N.F. II 109).

De oostelijke (Saksische, Westfaalse) invloeden in onze toponymie  zou ik hoger willen schatten dan Slicher van Bath. Deze meent, dat de  invloed van Friese kolonisatie en van de Karolingische en daarin opgenomen Christelijke cultuur, uitstralend van het centrum Utrecht, duidelijk zijn aan te wijzen, maar een oostelijke invloed niet. Aan de hand van namengroepen reconstrueerde hij een Oostnederlandse nederzettingsgeschiedenis; de -heim-, -voorde-, -apa-, en -laar-namen zouden op Frankische invloed wijzen. Ik geloof, dat oostelijke invloeden reeds lang vóór de 13e eeuw merkbaar waren, zelfs ten W. van de IJsel; ze kunnen eerder gewerkt hebben dan "Frankische" invloeden, maar ook gelijktijdig daarmee. Naarding toonde aan, dat Friese ("litorale") invloeden op de naamgeving in de vroege middeleeuwen bestonden, niet alleen in Drente, maar mogelijk nog zuidelijker. Voor het Z. en W. is de term Frankische invloed bruikbaar, maar toch was er in de naamgeving verschil tussen het kustgebied (Vlaanderen, Zeeland, Holland), het Brabantse land en de Ripuarische streken, bij de Maas. Aan de kust mag men Friese invloeden aannemen, in het Z. van Limburg een merkbare Romeinse of Romaanse invloed. De dorpsnaam Vaals behoort bij lat. vallis, Klimmen (Clumam, Clumae) ws. bij columen, hoogte of top, Cartiels bij Gulpen is het fra. courtil, boerderij, en Colmont bij Voerendaal evenals Chaumont calvus mons , kale berg; voor Wilre zie weiier. De dorpsnaam Rokkanje (Z.H.), Romaans van uiterlijk, kan ik niet verklaren; ac 1220 Atardus .de Rochainge (O.H.Z. I 269), ac 1389/90 Rockangierwael (V.M. III 546), d.i. de plas de Waal bij dit dorp.

De toponymie moet oppassen om niet te verdrinken in een zee van "stof", van plaatselijke bijzonderheden. Ze heeft behoefte aan een samenvatting van de stof, aan het stellen van algemene vragen, die verder reiken dan de grens van gewest of land. Maar anderzijds levert het locaal en regionaalonderzoek talrijke gegevens, die onmisbaar zijn om tot een overzicht en tot inzicht te komen, en om halve of vage " verklaringen" op bevredigende wijze aan te vullen. Terecht schrijft De Haan, dat vooral de "minor names" het best begrepen kunnen worden door mensen met studiezin uit eigen omgeving. Ook kleinigheden kunnen hun waarde hebben. Waarom heet het gehucht Koeberg bij Splang (N.B.) zo? Omdat hier in 1388 op een "berg" een koe geslacht en gebraden werd, na een grensbepaling tussen Holland en Brabant (V.M. III 489, 490). De Wolfsbaak was een paal in het veld bij Schoonlo (Dr.), omdat hier in 1772 een wolf gedood werd. In 1610 koopt Daniël de Hertain, heer van Marquette (uit Henegouwen) het huis te Heemskerk (N.H.). Met toestemming der Staten van Holland verandert hij de naam in Marquette. Toen in Den Ham (Ov.) een kerk werd gesticht, noemde men het dorp Blankenham, naar bisschop Frederik van Blankenheim. Ook kunnen min of meer anecdotische bizonderheden verhelderend werken, zonder dat jaar en dag genoemd worden. De polder Morsebel bij Oegstgeest heet vermoedelijk zo, omdat ze een watermolen bezat, waarvan het scheprad "morste", dus water doorliet. Sinte Komkommer noemen de boeren een polder bij Steenbergen (N.B.),die genoemd is naar Sinte Ontkommer of Sancta Wilgefortis (nml. ontcommer "redder uit de nood").

Heilo ("heilig bos") behoort evenals Hargen (eveneens bij Alkmaar, N.H.) en Wijhe (Ov.) wellicht tot de sfeer van het heidendom. Maar Heiligerlee (Gr.) is een Christelijke naam, evenals de Sint- en Maria- namen en de zeer talrijke namen van percelen, huizen en wateren als Abtskamp, Decanije, Fikkerij (Vicalie), Klokstouwelan, Lampenhuis, MuDniksloot, Pastoorswetering, Presterlan, Waslicht en Wynlan (Wijnland). Deze namen zijn vooral uit het Noorden en Oosten van ons land bekend. Op de es te Emmen (Dr.) liggen een Blood- en een Wijnakker; te Sellingen (Gr.) ligt een IJzeren akker, herinnerend aan de "ijzeren koeien" in deze streken, een paar koeien, die de predikant gebruikte,  maar aan zijn opvolger overleverde. De kerk te Ede op de Veluwe bezat eveneens een Broodakker. Ook in het Westen ontbreken deze aan het leven der oude kerk herinnerend.e namen niet; bij Velsen vond men in 1334 de Liichtcampe, twee stukken land, en bij Egmond in 1433 de Kandeler (R.A.E. 229, 913). In 1260 wordt een terra Suriantelant genoemd (O.H.Z. II, Nal. N° 40), ws. genoemd naar een seriant (serviënt), dienaar, misdienaar, en ws. gelegen bij 's-Gravenzande. Er ontbreekt hier een verklarend overzicht, zoals Kalma dat voor Friesland gaf.

Een andere kant van de cultuurhistorie vertonen de naamgroepen, die behoren bij verdwenen bronnen van bestaan, oude vormen van landgebruik, vroegere verkeersmiddelen. Aan de Zeeuwse zoutnering, in zoutketen met behulp van opgedolven moer, herinneren talrijke moerdijken en moerwegen, de Zoutepannenpolder op Zuid-Beveland, het water de Keeten en de Zelke, vroeger een asheuvel te Zierikzee (genoemd naar de zelle, de bij het selbernen verkregen as). De walvisvaart leeft voort in namen van erven en percelen, zoals Groenland en Walvisrib. De Wijnbergen en Wijnstraten van Zuid-Limburg stammen uit de tijd, toen men hier aan wijnbouw deed. Aan andere beroepen herinneren Lijnbaan en Taanderij. In oude namen als Piper, Spelemanninc, des Banghenaers weer ontmoeten we een pijper, een speelman en trommelslager. De Riddervenen, vroeger ten N. van De Bilt (U.) en het huis Ridderbosch te Maartensdijk (U.) herinneren aan de Duitse Orde. Gezamenlijk landgebruik spreekt uit Allemansland, Mande, Samenland, Springmorgen. Posthutten en herbergen de Posthoorn staan langs de oude postwegen. De Aenstaat, een oude naam voor Otterlo, is een herbergnaam. Oude wegen zijn terug te vinden met behulp van oude herbergnamen; de vroegere weg van Apeldoorn noordwaarts loopt langs de N achtegaal en de Papegaai. Over die herbergnamen, zoals Lqis-aan-de-ketting, Houten Wambuis, Rode Hart, Hongerige Wolf is een boek te schrijven;  Kalma maakte voor Friesland een begin (Fr. PIn. V 21).

Een aanwijzing, dat ergens bos- of veenarbeiders werkten eb rustten, is de naam Lavei. Meestoof wijst op de uitgestorven meekrapnijverheid. Op oude kaarten en in oude papieren komen namen voor, die aan de praehistorie herinneren; Yserkuylen en Zinderberch behoren bij een primitieve ijzerindustrie, Tamme en Grevenbergsken kunnen grafheuvels aanduiden. Paasberg, Bakenberg en Spelberg kunnen in verband staan met de viering van oude Paasgebruiken: spelen met eieren, branden van paasvuren of bakens. Verdedigingswerken uit verschillende tijden bleven bewaard in de namen Landweer, Bolwerk, Redoute (Ronduite), Lunetten, Rampart, Penanten. De spelende volksfantasie bedacht scherts-, spot- of scheldnamen, ook namen die niets dan vrolijke invallen zijn, of betuigingen van tevredenheid of wijsheid. Een slecht stuk grond heet het Schraaljammer, maar een goede Gulden Bodem; naast Verloren Kost komt ook Fijne Kost voor. Sirnon van Leeuwen dacht, dat het Rapenburg te Leiden, vroeger een weverswijk, genoemd zou zijn naar de heren van Raephorst, heren van Soeterwoude, op wier gebied deze wijk ontstond; maar we vinden ook een Rapenburg bij Goutum in Friesland, te Amsterdam, en te Stoppeldijk in Zeeuws-Vlaanderen, zodat er meer reden is om aan een schertsnaam te denken, in de trant van Gortebrijhoek (te Nijeveen, Dr.) en Knollendam. Eveneens zijn spotnamen de Luizenmarktpolder bij Voorhout (Z.H.) en Vlodorp, dat in 1258 bij Lisse lag (O.H.Z. II 51) en nu als Vlodrop een Limburgse dorpsnaam is; Krawinkel en Kattenwinkel behoren, evenals Vinkebuurt, tot een groep, die ook over onze Oostgrens wijd verspreid is. Namen van erven als Vreet-op, Menop, Halfvasten, Blauwe Schuit, Klaveraas spreken van een andere geesteshouding dan Altijd-Zorg, Arbeid-Adelt en Vrede-Best. Het was vooral Vinc. van Wijk, die in Boerderijnamen (Ie dr. 1927) deze naamgeving met kennis van zaken en ook met liefde heeft behandeld. Spontane naamgeving gaat door tot vandaag. Oldenzijl en Stitswerd (Gr.) heten bij het volk "Lutje Brussel". In een nieuwe wijk van een oude stad doopte men een huizenblok met wat eentonig muurvlak Sing-Sing; in een nog nieuwere wijk heetten twee delen spoedig Tranendal en Korea, omdat de huren er hoog waren en er wel eens gekibbeld was.

Slechts zelden overleven zulke namen de officiële naamgeving, die we] rationeel en ook systematisch, maar niet ze]den eentonig is. Dat men in de Noordoostpolder een nieuwe weg Domineesweg doopte, was een goede vondst; deze weg, die het oude Schokland met Urk verbindt, is genoemd naar de legendarische dominee op Urk, die op Schokland zou preken, maar onderweg, op zee, zijn preek vergeten was. soms ontpoppen waternamen zich als PN. De Huibert in de Vijfheren]anden (Z.H.) is verm. genoemd naar een heer van Everdingen, ,die in 1284 wordt genoemd. De Zederik (Zeerik) in dezelfde streek kan bij de PN Zieric, Siric behoren, de Wierik bij Bodegraven (Wiericke) bij de PN Wiric, Widric. Het is mogelijk, dat Goudriaan (uitspr. Gouriaan), ac 1260 Goudriaen, een kerkdorp, polder en water in de Alblasserwaard, een verkleinwoord is bij een PN Goderd (Goverd, Godeverd) of Goor (Goris, Gregorius); vgl. Floertiaen, bij Floor, Floris. Kerstanje, een wetering ten N.W. van Delft (Z.H.), ac 1339 Castange, ac 1371 Kerstange (R.A.E. 253, 446), later Kerstanje Zijdesloot. Ms.  genoemd naar een kastanjeboom (mn] castaenge, kerstange); toch is een PN mogelijk, b.v. een verklw. van Kerstan (aC 1332 heer Kersetiaen, R.A.E. 220, ws. verklw. van Kerst, vgl. oostndl. Kerstken, of uit Christianus).

De Noord, eigenlijk een deel van de Merwede beneden Dordrecht, is ws. genoemd naar een landpunt bij deze stad, Galgenoord of Noord genoemd (zie oord; Ned. Wat. 146). De Merwede zelf is ws. naar een bos genoemd (zie wede). Maar de Honte of Wester-Schelde, vroeger slechts een deel van dit water (aO 1221 Bunta (O.U. 695); ao 1276 super Bonthe (O.H.Z. II 324) kan genoemd zijn naar een aangrenzend *Hont-ambacht, naar een zekere Bont genoemd (Tack, N.G.N. IX 80). De Beninge (Bieningen) was een water in Zuid-Rolland, bij Goudswaard; hier lag ook een eiland, Beeningerland (aO 1246 Beninghe, Beeninge, O.H.Z. 1416, 431; Beininge, ao 985 (O.U. 140) moet wel gelezen worden als benigne (D.B. 371)); ook hier is samenhang met een PN (Benno, Beno) aannemelijk.

Een recht stuk van een weg of een weg heet Lange Rak of Gebed-zonder-end, een gebogen deel kromte of "cruympte", een zeer sterk gebogen deel Schaapshals of Spijkerboor (Beekman, N.G.N. VII 155 uitvoerig over het laatste woord). Een bochtige dijk ten W. van Gorinchem doopte men Krinkelwinkel. Waternamen als Slinge en Waver wijzen ook op een bochtige loop. Tal van veldnamen hebben betrekking op een ongewone vorm; een ommeloop was een om een ander perceel rondlopend stuk land, een tuit, evenals een geer en een steek, een puntig stuk, een naald een lang en smal stuk. Schonfeld (Vldn. III) wijdde aan deze groep een hoofdstuk, De Vrieze gaf talrijke voorbeelden uit West-Vlaanderen (M.V.N. 25,25) en Spahr v. d. Hoek voor Friesland (Fr. PIn. IV 54).

Een "in zijn soort en vorming geheel alleenstaande pIn." is Jutfaas (U.), ao 1165 (Theodericus de) Judefax, Juytfaes (O.H.Z. I 145). De gissing van Muller (N.G.N. XII 75) dat twee verkorte heiligennamen zonder bekende aanleiding ruwweg aaneengehecht zijn, is moeilijk door een betere onderstelling te vervangen. Een ander unicum is Mokum, de Joodse paam voor Amsterdam; hebr. mokoum "plaats", mokoum aleph "plaats A = eerste plaats". Soms wordt een dorp op hoog bevel gedoopt, zoals Nijbroek door de Gelderse graaf Reinald II in 1328, "die wildernisse, die wy voiltmeer dat Niebroek geheiten willen hebben" (Nijhof, Gedenkw. 1221).

 

In het naamlijstje is (tussen haken) het jaar vermeld, waarin een PN in een Nederlands oorkondenboek voorkomt. Waar het nodig scheen, zijn namen ingevoegd, ontleend aan de werken van Biickmann (Bü), Jellinghaus (J) en Mansion (M), of aan de registers van de Duitse kloosters Fulda (F) en Werden aan de Roer (W), die o.a. te vinden zijn in het Ostfriesische Urkundenbuch, maar b.v. ook in O.H.Z. ,1 en O.G.D. I; de tijd, waarin ze ontstonden, mag ruw geschat worden op omstreeks het jaar 1000 of wat later.

Namenlijst

A

Abbo, Adalbrud (W) = Alebrand (1135), Adalgot (855) = Athalgot (855) = Algot, Adduvard (834), Adlef (713) = Athulef (855), Agilo (726), Aio (855), Alager (W) = Alger (828), Alarad (855) = Alard, Alfer (834), Alfgot (855), Alold (1156) = Aloudus (1247), Altelus (1108), Andulf (W) = Athulef, Ans gisil (714), Asuui (850), Athalher (966) = Aalder, Avo (W), Avuko (W), Avekin (1034-'58), Azo (W).

 

B

Bado (J), Bakka (M), Baldhari (J), Baldo (W), Baldradus (806), Bardo (J) = Baerde (1339), Baro (J), Bavo (W), Benno (W), Benzo (1071- '93), Bern , Beren (834), Bernher (797), Beve (1024), Biggo (1199), Blad -(? M), Blithardus (941), Blidger (1101), Blither (1126), Bodmar (M), Bodo (J), Boio (966), Boso (723), Bovo (996), Brun (J), Brunger (844), Brunharius (794), Bulo (866), Burchard (1101).

 

D

Deddi (W), Diding (W), Dieloff (1202), Diteric (W) = Thiatric (855), Dodo (W), Dodiko (W), Dodin (1034-'58), Duda (? 981), Duuinus (? 981).

 

E

Ebbo (J), Eberrich (F) = Evurric (F), Edo (866), Egge (M), Egidius (1200), Egi1mar (J), Egmond (966), Eilo (834), Eio (W), Eyzo .(? 1093), Elburg (896), Elewoudus (1223), Elhard (W) = Elderd (W), Eliso (F), Elo (W), Elto (W), Emmo, Emo (1057), Engilo (W), Eno (1132), Eppo (W), Erpo (1085), Euezo (975), Everwacher (1105) = Evraer (971, bisschop van Luik).

 

F-V

Felizo, Filoso (Bi.i), Fledrad (793), Fokko (1046) = Vocca W(W), Folcharius (720), Folkolf (866), Franco (1096), Freso (1131), Fridudagh (850), Vrowinus (1140) = Frounin (996-1029).

 

G

Galo (1105), Gaobert (709), Garobert (828), Gazo (W), Gebo (F), Geldolf (F), Gelo (794), Geravan (814/5), Gero (838), Gerolf (966) = Gerlef (855), Gerrik = Gerik (W), GisojF), Godescalc (W), Godevert (M) = Goefferd, Godobrectus (721/2), Godolet (855) = Go- dolf, Grimher (966), Gumarddus (745), Gumharius (745), Guodlia (867).

 

H

Habo (W), Haddo (W), Hari, Haring (J), Harilo (Bli), Harke (1319), Harnodus (1131), Hatto (996), Heia, Heio (W), Helgher (1250) = Elger, Aldgar, Hemelric (1132) (= Amalric?), Hemezo (1089), Hemmo (966), Henrik (W), Heppo (? 1141), Herelaef (721), Herewardus (1133), Heriwinus (806), Herkenrad (1285), Herradus (1063), Hesse (J), Hiddo (806), Hildigaer (797), Himezo (996), Hobba (J), Hogo (J),Hokilo (J), Huebald (918/76) = Huboldus, Huobbel, Hunger (838), Huno (866).

 

I

lbbo (J), Idclof (1203), Ido (Bli), Ydseboud (1269), ws. = Isanbald (F) = Isinbald (793), Iko (W), Immo (J), 10 (W), Ipo (W), Ising (J), lvi (W).

J

Jalo (1108), Justaes (1299) = Justacius (1241).

 

K

Kempe (1290), Kobbo (J), Conradus (914), Coppe (1336), Cossinus (1226) = Cosyn (1326), Kraft (850), Cralinc (W), Kuko (J), Cuno (1165).

 

L

Lamp (1202)"Lanzo (W), Letheri (850) = Leterus (947), Lifarth (1132) = Lefhard, Leffert, Liudger (W), Liudiko (W), Liuthard (1101) Luthardus (1108), Liutrauan (866), Liudward (W), Liuzo (W) = Luzo (1134).

M

Mago, Magin, Mein (J), Maginharius (726) = Menger (W), Meginhard (W), Makko (W) = Markward (820), Mannekinus (1153), Mannin (9e eeuw), Manno (950/3), Marka (M) = Merko (J), Mas(s)o (J), Meginrauan (828), Meginulf (799) = Menulf (W), Meinzo (1155), Menko (W), Menni (W), Menso (1105), Mentet (W), Metta (M),

 

N

Nanduino (710), Nardgaot (709)Nartbracht (1040), Nitger (918/76), Nothelm (806/9), Nohtlieb (F)

 

O

Obbo (982/3), Odbreht (834), Odger (1162), Odmer (W), Odo (723) = Oda (721), Odo1d (1131), Oger (1260) = Ogier (1297), Ocko (809), Onger (966), Onsbald (704), Osbruht, Osbraht (866), Osger (820), Oslef (866), Osmund (W), Otward (1132), Ovo (W) = Ouo (834).

 

P

Paio (?1132), Pedo (J), Popetet (W), Popiko (W), Popo (W) = Poppo (866).

 

R

Radbodus (994) = Radbold (834), Raedbrect (720), Rauan(in Altraban, Othrauan (866), Liutrauan (866), Uualthraban (855), Wolfraban etc.) = Hraban (829), Rauangerus (708), Hravaningus (828), Razo (W), Regenbert (F), Regenmarus (D.B. 277) = Remarus (1223), Reginger (805) = Reinger (950/3), Reginhard (F), Renzo (W), Ricbreht (834) = Ricbrat (966), Ricgerd (W), Rycoud (1292) = Ryckel (1356), Rikwi (W), Rimbraht (855), Hrod-, Hrothi- (J), Hrodbert (796), Hrodger (855), = Hrodgaer (793), Hrothgering (W), Hrodhard (W), Hrodlef (855).

 

S

Sali (J), Saliko (966), Sasse, Sahso (J), Saxger (866) = Sahsger (855), Saxo (? 1127), Sibrand (W) = Sibraht (W), Sibuko (W), Siger (W), Sigibirn (W), Sigiric (834) = Siric (W), Sigerip (1202), Sigizo (1019), Sikko (W), Sileph (1105), Synodt (1202), Snelbraht (850), Snelger (1135), Snello (W), Stoto (J), Suaf (850), Suuedo (838), Swidbrecht (J), Suidhard (J), Suitger (838).

 

T

Tabo (W), Tado (W), Tammo (Bii) = Tamo (W), Thancardus (1222) = Thancward (W), Tanco (1122), Thathumer (799)' = Dethmer, Thegen (844/64), Themo (1126), Thiadheri (W) = Theotharius (786), Thiado (966) = Tiedo (1076), Thiadulf (793), Thiadward (W) = Tiaderd (W) = Tjaard, Thiatlef (855) = Thiedolf = Dieloff, Tiebo (866), Tiemo (1063) = Themo (1126), Tio (W).

 

U

Ubbo (W), Ubilin (941), Uddo (834), Uffo (1040), Ulbold (1298) = Wulfbold, Ulvrik (W) = Ulricus (1105) = Wulfric, Unarch (1156) = Unruoch (1006), Uno (W), Uodel (867), Uvo (W).

 

W

Waddo (J), Waddyn (1327), Waldbert (834) = Waldbraht (W), Uualdger (914) = Walcher (916), Waldo (1122), Uuala (828), UUaningus (745), Uarmundus (828), UUaterus (994), Watzo (1093), Wazo (W), Wibrath (834), Uuicmannus (956), Wido (723), Widric (W) = Wiroc (966) = Wiricus (1241) = Viricus (1152), Uuigher (966), Wihard (W), Wini (W), Winithere (1063) = Wintharius (706), Winod (W), Wio (1108), Wisso (1292), Witto (1203), Woubrectus (1233) = Woltbraht (1142/8), UUulfar (950/3) = Wlfhere (996), Vulfini (828).

 

Uit: H.J. Moerman, Nederlandse plaatsnamen, een overzicht, Leiden 1956